Home

Rechtbank Breda, 11-02-2008, BC5110, AWB 06/5084

Rechtbank Breda, 11-02-2008, BC5110, AWB 06/5084

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
11 februari 2008
Datum publicatie
27 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC5110
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/5084

Inhoudsindicatie

Deze zaak maakt deel uit van 63 soortgelijke zaken, waarbij tuinbouwers hun oogst op stam hebben verkocht aan een Poolse vennootschap (Spolka) die de producten heeft laten oogsten door Poolse arbeiders.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met een boete van 50% over de door de Spolka gerealiseerde omzet aan tuinbouwproducten die van belanghebbende afkomstig zijn. Het oordeel van de rechtbank dat de contracten met de Spolka niet weerspiegelen hetgeen werkelijk is overeengekomen en dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden, houdt tevens in dat belanghebbende zelf de oogst heeft verkocht en geleverd zodat zij zelf de omzetbelasting verschuldigd is geworden. Niet aannemelijk is dat de Spolka ooit als eigenaar over de producten heeft kunne beschikken. Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan. De naheffing blijft in stand. Ook de boete blijft in stand. Het is aan opzet van belanghebbende te wijten dat de omzetbelasting niet is betaald. Het tijdsverloop van ruim 6 jaar sinds de aankondiging van de boete rechtvaardigt een vermindering van de boete met 50%.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5084

Uitspraakdatum: 11 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V. , gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1997 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer: 78.98.915.F.01.7502) met dagtekening 27 februari 2002 opgelegd ten bedrage van ƒ 65.876 (€ 29.893) met een verhoging van ƒ 65.876 (€ 29.893) waarvan 50% of ƒ 32.938 (€ 14.947) is kwijtgescholden. Tevens is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 9.738 (€ 4.419) in rekening gebracht.

1.2. De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 september 2006 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd tot € 16.960, de verhoging is evenredig verminderd is tevens, in verband met overschrijding van de redelijke termijn, verder kwijtgescholden tot op 40% of € 7.632 en de heffingsrente is overeenkomstig verminderd tot € 2.508.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 6 oktober 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 281.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting heeft op 19 april 2007 een comparitie plaatsgevonden. Aldaar zijn verschenen, namens belanghebbende, de gemachtigde, alsmede de inspecteur. De aldaar tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in en verzonden aan partijen bij brief van de rechtbank van 20 april 2007.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8, 9 en 15 oktober 2007 te Breda. Tijdens al deze zittingen van zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/469, 06/470, 06/584, 06/585, 06/586, 06/583, 06/592, 06/587, 06/595, 06/596, 06/588, 06/593, 06/598, 06/589, 06/597, 06/594, 06/599, 06/600, 06/602, 06/611, 06/605, 06/608, 06/609, 06/621, 06/617, 06/610, 06/613, 06/619, 06/620, 06/622, 06/1462, 06/1805, 06/1804, 06/1616, 06/1195, 06/1196, 06/1806, 06/1807, 06/5081, 06/5082, 06/5083, 06/5084, 06/3612, 06/3613, 06/2080, 06/2078, 06/2077, 06/2079, 06/3248, 06/3246, 06/3247, 06/3230, 06/3334, 06/3333, 06/2816, 06/3567, 06/3568, 06/4668, 06/5261, 06/5229; ter zake van de gezamenlijke aspecten van deze zaken heeft de rechtbank een zogenaamd moederdossier aangelegd.

Tijdens de zitting van 15 oktober 2007 zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers AWB 06/1616, 06/1462, 06/1805, 06/1804, 06/622, 06/1806, 06/1195, 06/1807, 06/1196, 06/5082, 06/5084, 06/5081, 06/5083.

Voor een overzicht van het verhandelde ter zittingen alsmede de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zittingen die bij deze uitspraak zijn gevoegd.

1.9. Partijen hebben ieder ter zitting van 15 oktober 2007 een pleitnota overgelegd en deze, voor zover zij afweken van de ter zitting van 8 oktober 2007 voorgedragen pleitnota’s, voorgedragen.

1.10. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Zij heeft geopteerd voor het niet toepassen van de landbouwregeling van artikel 27 van de Wet. Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit [BV1] en haar twee dochtervennootschappen, [BV2] en [BV3] De aandelen in [BV1] zijn in handen van [de heer] (89%) en [mevrouw] (11%). Ook de directie van de onderneming wordt door [de heer] en [mevrouw] gevoerd.

2.2. De administratie van de vennootschappen wordt hoofdzakelijk verzorgd door [mevrouw]. Per vennootschap wordt een aparte administratie bijgehouden. [BV3] heeft haar activiteiten op locaties aan de [straat] en vanaf het jaar 2000 ook aan de [straat] te [woonplaats]. De vennootschap houdt zich bezig met het kweken en het verkopen van vaste planten en bolchrysanten (buitengegroeide). [BV2] heeft haar activiteiten aan de [straat] te [woonplaats]. De vennootschap houdt zich bezig met het kweken en het verkopen van snijchrysanten, perkgoed en bolchrysanten (binnen gegroeide).

2.3. Op 18 juni 2001 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de jaren 1996 tot en met 1999. Het controlerapport is gedagtekend 7 februari 2002.

2.4. [BV2] en [BV3] hebben in 1996 en volgende jaren door tussenkomst van [BV] overeenkomsten gesloten met de naar Pools recht opgerichte vennootschappen [vennootschap1] en [vennootschap2] (later geheten [vennootschap3]. Van deze naar Pools recht opgerichte vennootschappen was [aandeelhouder] enig aandeelhouder. Directeur van [vennootschap1] en [vennootschap3] was [de heer] (hierna: [directeur]). Door een groot aantal tuinders in de omgeving van belanghebbende zijn in de jaren 1995 tot en met begin 2004 vergelijkbare overeenkomsten afgesloten met achtereenvolgens de naar Pools recht opgerichte vennootschappen [vennootschap1], [vennootschap2], [vennootschap3] en [Poolse Vennootschap].

2.5. Tot de stukken behoren drie nagenoeg gelijkluidende overeenkomsten tussen [BV3] en [vennootschap1] van 17 januari 1996 en 17 augustus 1996, alsmede tussen [BV3] en [vennootschap2] van 17 augustus 1996. De overeenkomst van 17 januari 1996 luidt als volgt:

OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP

De ondergetekenden:

1. [BV3] gevestigd in Nederland te [woonplaats] aan de [straat], hierna te noemen de verkoper;

2. [vennootschap1] gevestigd in Polen, te [woonplaats], Regonnummer [000000000], te dezen vertegenwoordigd door [de heer], hierna te noemen de koper.

De koper en de verkoper zijn een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan, waarvan de inhoud alsmede de daarop van toepassing zijnde voorwaarden en bepalingen worden weergegeven in de hierna opgenomen artikelen 1 tot en met 10. Bij het tot stand komen van deze overeenkomst hebben de koper en de verkoper zich laten leiden door de volgende feiten en overwegingen.

A. De verkoper heeft een tuinbouwbedrijf in Nederland en wenst het gebruik van zijn produktiefaci1iteiten optimaal te benutten alsmede de produktie, afzet en export van dit tuinbouwbedrijf te stimuleren door het verkopen van zijn produkten in en buiten Nederland.

B. De koper wenst tuinbouwprodukten te produceren te kopen in Nederland teneinde de import en haar handelsgebied te verbeteren en te vergroten.

C. De verkoper en koper wensen een overeenkomst van koop en verkoop aan te gaan met betrekking tot de opbrengsten van een nader te bepalen produktie van vaste planten, waartoe de verkoper en koper op nader te bepalen wijze elkaar wederzijds zullen ondersteunen maar waarbij het risico van de produktie zowel formeel als daadwerkelijk overgaat op de koper.

OMSCHRIJVING VAN HET VERKOCHTE EN GEKOCHTE

ARTIKEL 1

1.1 De verkoper heeft verkocht aan de koper en de koper heeft gekocht van de verkoper de vaste plantenoogst gedurende de periode van 01-02-1996 tot en met 30-06-1996 te velde, te kweken en als volgroeid produkt te oogsten van de navolgende cultuurgronden:

- het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie (-), nummers ged., 000 t/m 0000, 3327, groot 02.50.00 hectare.

1.2 De verkoper en koper gaan er voor deze overeenkomst vanuit dat de in het vorige lid bedoelde oogst van in het vorige lid bedoelde oogst van vaste planten een totale omvang zal hebben van 700.000 stuks. (zegge: zevenhonderdduizend) Indien deze hoeveelheid meer of minder is, is het voordeel of nadeel daarvan voor rekening en risico van de koper.

1.3 De verkoper verplicht zich tot levering en de koper verplicht zich tot afname van de in lid 1.1 genoemde oogst van vaste planten.

KOOPSOM

ARTIKEL 2

2.1 De koopsom bedraagt ƒ 245.000,=.

(zegge: tweehonderdvijfenveertigduizend guldens)

2.2 De koopsom wordt niet gewijzigd indien de oogst van vaste planten meer of minder beloopt dan de oogst waarvan de koper en/of de verkoper uitgingen bij het aangaan van deze overeenkomst.

BETALING VAN DE KOOPSOM EN GARANTIES

ARTIKEL 3

3.1 Binnen drie weken na levering en afname van een gedeelte van de vaste plantenoogst zal de koper de koopsom geheel of gedeeltelijk betalen.

3.2 De koper dient na een afname of levering van een gedeelte van de totale in de totale vaste plantenoogst een deel van de totale koopsom te betalen naar de verhouding tussen het aantal geleverde en afgenomen stuks vaste planten en de totale vaste plantenoogst, zoals deze bij het aangaan van deze overeenkomst werd bepaald in lid 1.2.

RETENTIERECHT

ARTIKEL 4

4.1 De koper erkent dat de verkoper gebruik kan maken van het retentierecht.

4.2 De koper geeft bij deze zijn recht tot verdediging tegen het verlies van zijn eigendomsrechten van het aangeboden en niet betaalde gedeelte van de in lid 1.1 bedoelde vaste plantenoogst op en is zijnerzijds dan van rechtswege ontslagen van zijn afnameverplichting voor dat gedeelte indien de verkoper van het in het vorige lid bedoelde retentierecht gebruik maakt.

BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE KOPER

ARTIKEL 5

5.1 De koper verklaart dat hij voor de duur van de overeenkomst het groeirisico volledig voor zijn rekening en risico zal nemen.

5.2 De koper zal de verkoper vrijwaren voor alle verplichtingen welke voortvloeien uit kwalitatieve en kwantitatieve reclames en klachten indien en voor zover deze verband houden met het groei risico.

5.3 De koper verklaart het risico te dragen dat de oogst niet tot een commerciële kwaliteit kan worden gekweekt of geoogst of in kwantiteit onder de algemeen gangbare norm, geldende voor de produktie van in de bijlage genoemd produkt onder gelijke omstandigheden, zal liggen.

BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE VERKOPER

ARTIKEL 6

6.1 De verkoper verplicht zich tot het beschikbaar stellen aan de koper van de onder 1.1 genoemde percelen voor de realisatie door de koper van de onder 1.1 gemelde handelingen in verband met de in artikel 1 genoemde oogst gedurende de in de lid 1.1 genoemde periode.

6.2 De verkoper verplicht zich gedurende de in lid 1.1 genoemde periode tot het beschikbaar stellen aan de koper van diverse voorzieningen, werktuigen, infrastructuur, hulpmiddelen en de benodigde energie voor het aandrijven van voorzieningen en werktuigen en het beheren van genoemde infrastructuur noodzakelijk voor het kweken en oogsten van de onder lid 1.1 genoemde oogst van commerciële kwaliteit.

6.3 De vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de in dit artikel gemelde faciliteiten en voorzieningen worden geacht te zijn begrepen in de in artikel 2 genoemde koopsom.

6.4 De verkoper geeft de koper en zijn personeelsleden en/of vennoten en/of partners en/of executives van de koper het onherroepelijk recht om gedurende de in lid 1.1 gestelde periode te allen tijde de in lid 1.1 gemelde percelen te betreden al dan niet met enige vorm van uitrustingsstukken, werktuigen of transportmiddelen indien en voor zover deze direct of indirect dienend zijn aan het inspecteren, bewaken, verzorgen, bewerken, kweken, oogsten en transporteren van de in artikel 1 bedoelde oogst.

BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST

ARTIKEL 7

7.1 De overeenkomst loopt teneinde op 31-12-1996.

7.2 De overeenkomst loopt teneinde nadat de in artikel 1 bedoelde oogst geleverd en afgenomen is en voor het overige zowel koper als verkoper aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst hebben voldaan.

7.3 De overeenkomst kan voor het in lid 7.2 genoemde tijdstip in onderling overleg en met instemming van zowel verkoper als koper worden beëindigd door ondertekening van een schriftelijke verklaring.

7.4 Met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt ontbonden, wordt de verkoper eigenaar van de aan de koper verkochte oogst in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt.

7.5 Koper en verkoper kunnen in onderling overleg de duur van deze overkomst verlengen tot een nader te bepalen datum.

VESTIGING OPSTALRECHT

ARTIKEL 8

8.1 De koper en de verkoper kunnen van elkaar vorderen om voor de duur van deze overeenkomst een recht van opstal te vestigen op de beplantingen, die de verkoper in eigendom heeft op de in lid 1.1 genoemde percelen.

8.2 In de notariële akte van vestiging van het in lid 8.1 bedoelde opstalrecht neemt de koper de verplichting op zich om aan de verkoper op de tijdstippen waarop het produkt wordt geoogst of voorbereid is voor afname conform het bepaalde in artikel 3 de koopsom te betalen.

KOSTEN

ARTIKEL 9

Alle kosten op deze overeenkomst van koop en verkoop betrekking hebbende, zijn voor rekening van de koper of de door hem aan te wijzen derde, met dien verstande dat een en ander voor rekening van de koper blijft indien de derde in gebreke is.

TOEPASSELIJK RECHT

ARTIKEL 10

10.1 Op deze overeenkomst is steeds het Nederlands recht van toepassing.

10.2 Alle geschillen, welke niet in onderling overleg kunnen worden opgelost en welke niet tot de competentie van de kantonrechter behoren, voortvloeiende uit of verband houdend met de uitvoering van deze overeenkomst worden door ondergetekenden in eerste aanleg aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement waarin de verkoper zijn woonplaats heeft gekozen.

Aldus opgemaakt te [woonplaats] en ondertekend

te [woonplaats] op 17-01-1996.

2.6. De overeenkomsten van 17 augustus 1996 zien op de verkoop van respectievelijk 100.000 stuks vaste planten tegen een koopsom van ƒ 25.000 aan [vennootschap1] en 45.000 stuks potchrysanten tegen een koopsom van ƒ 135.000 aan [vennootschap2] in de tweede helft van 1996. Deze planten zijn niet via de veiling (door)verkocht. De eerste overeenkomst vermeldt [de heer] als verkoper.

2.7. [vennootschap1] en [vennootschap3] leverden de goederen aan de veilingen in het onderhavige tijdvak in het algemeen op naam van en met gebruikmaking van de inschrijfnummers van [BV3], respectievelijk [BV2]. De facturen ter zake van de verkopen werden opgemaakt door de veiling, onder vermelding van 6% omzetbelasting en met vermelding van het omzetbelastingnummer van belanghebbende. De veilingen maakten de verschuldigde bedragen over op een bankrekening van [vennootschap1] of [vennootschap3] of van [BV]. [BV] fungeerde als intermediair tussen belanghebbende, [vennootschap1] en de Poolse werknemers en hield de loonadministratie bij. [BV] betaalde deze koopprijs door aan [vennootschap1] op een Luxemburgse bankrekening. Vanaf 1999 betaalde [BV] 99% van deze koopprijs door aan [vennootschap1] op een Luxemburgse bankrekening.

2.8. Alleen bij [veiling] zijn [vennootschap1] en [BV] als leverancier ingeschreven. Op 28 juli 1998 is [vennootschap1] ingeschreven onder aanvoerdersnummer [0000]. Onder dit nummer werden goederen aangevoerd van [BV3]. Op 24 augustus 1999 is [BV] te [woonplaats] ingeschreven onder klantnummer [0000] en [BV] te [woonplaats] ingeschreven onder klantnummer [0000].

2.9. Leveringen van vaste planten aan andere afnemers dan de veilingen werden gefactureerd op naam van [vennootschap1] of [vennootschap3] en later op naam van [BV]. In een enkel geval werden de bedragen betaald op het bankrekeningnummer van [BV2] en vervolgens doorgeboekt naar [vennootschap1].

2.10. De door [BV3] aan [vennootschap1] respectievelijk [vennootschap3] verkochte producten zijn geoogst door Poolse arbeiders. Belanghebbende heeft voorzien in slaapgelegenheid en sanitaire voorzieningen voor Poolse arbeiders.

2.11. De inspecteur stelt dat de contracten met [vennootschap1] en [vennootschap3] realiteit ontberen. Hij heeft de in de jaren 1996 tot en met 2000 gerealiseerde winst op de doorverkopen van de producten door [vennootschap1] en [vennootschap3] toegerekend aan de tuinders zelf, onder aftrek van een bedrag voor loonkosten van de Poolse arbeiders. Tevens heeft hij bij belanghebbende omzetbelasting nageheven over de gehele door [vennootschap1] respectievelijk [vennootschap3] - al dan niet op naam van belanghebbende - in de jaren 1996 tot en met 1999 gerealiseerde omzet, onder aftrek van de omzetbelasting die belanghebbende reeds had voldaan in verband met de verkopen van oogst op stam aan [vennootschap1] respectievelijk [vennootschap3].

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a. Is de omzet terecht toegerekend aan belanghebbende?

b. Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard?

c. Is de theoretische omzetberekening juist?

d. Is de verhoging terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur beantwoordt die vragen in tegengestelde zin.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen die bij deze uitspraak zijn gevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en beschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Getuigenverhoor

4.1. Belanghebbende heeft verzocht [aandeelhouder] en [directeur], alsmede [tuinder] als getuigen te horen. De getuigen zijn opgeroepen per aangetekende brief. De getuigen [tuinder] en [aandeelhouder] zijn gehoord ter zitting van 8 oktober 2007. Getuige [directeur] is niet verschenen. De rechtbank ziet geen reden voor maatregelen teneinde deze getuige op andere wijze op te roepen c.q. in het buitenland te doen horen, nu blijkbaar geen juist adres bekend is, ook niet bij belanghebbende, en niet aannemelijk is dat de getuige gehoord zal kunnen worden.

Ten gronde

4.2. De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden onder nummer 06/1462, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht, onder meer geoordeeld dat de inspecteur met de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de contracten tussen belanghebbende en [vennootschap1] respectievelijk [vennootschap3] omtrent de verkoop van oogst op stam, niet weerspiegelen hetgeen werkelijk tussen deze partijen is overeengekomen en dat

belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden, hetgeen haar betrokkenheid bij die oogst en de verkoop daarvan verklaart. Dit oordeel houdt tevens in dat belanghebbende voor de oogst weliswaar gebruik heeft gemaakt van de diensten van [vennootschap1] respectievelijk [vennootschap3], maar dat het belanghebbende zelf is geweest die de producten heeft verkocht en geleverd zodat zij de omzetbelasting ter zake van de leveringen verschuldigd is geworden. Niet aannemelijk is geworden dat [vennootschap1], [vennootschap3] of [BV] ooit als eigenaar over de producten heeft kunnen beschikken. Het gegeven dat de verkopen zijn gefactureerd op naam van [vennootschap1], [vennootschap3] of [BV] doet daar niet aan af.

4.3. Nu belanghebbende de omzetten niet in haar aangiften omzetbelasting heeft vermeld, heeft zij niet de vereiste aangiften gedaan zodat op haar de bewijslast rust dat de naheffingsaanslag te hoog is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daartoe onvoldoende bewijs heeft bijgebracht. Belanghebbendes stellingen omtrent de opbrengsten van vaste planten alsmede de uit- en afval zijn niet met enig bewijs ondersteund. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur is uitgegaan van een redelijke benadering van de omzet nu hij deze heeft gebaseerd op de (bekende) veilingomzetten, bij de verkoopopbrengst van vaste planten buiten de veiling is uitgegaan van de door belanghebbende zelf aangedragen verkoopprijs van ƒ 0,5565 inclusief omzetbelasting per plant. De rechtbank is van oordeel dat de juistheid van de naheffingsaanslag, zoals bij de uitspraak op bezwaar verminderd, voldoende is onderbouwd. Het beroep is in zoverre ongegrond.

De verhoging

4.4. Op 18 juni 2001 is bij belanghebbende het onder 2.3. genoemde boekenonderzoek gestart. In het controlerapport van 7 februari 2002 deelt de inspecteur aan belanghebbende mede zijn voornemen om gelijktijdig met het vaststellen van de naheffingsaanslag over het jaar 1997, een niet-orde boete op te leggen van (na kwijtschelding) 50% of ƒ 32.938. Na bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 16.960 met een evenredige vermindering van de boete tot € 8.480. In verband met overschrijding van de redelijke termijn is de boete verder verminderd met 10% tot € 7.632.

4.5. Artikel 27e van de AWR bepaalt dat omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast niet geldt voor zover het beroep is gericht tegen de boete. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit ook te gelden voor verhogingen, nu die evenzeer een strafkarakter hebben en de bepaling met ingang van 1 januari 1998 gunstiger is dan daarvoor. Het gevolg is dat op de inspecteur de bewijslast blijft rusten dat de belastingplichtige opzettelijk of met grove schuld een van de (met ingang van 1 januari 1998) in artikel 67d tot en met 67f van de AWR opgesomde vergrijpen heeft begaan. Van die vergrijpen is de hoogte van de verschuldigde belasting als zodanig geen element. Dit ontslaat de rechter evenwel niet van zijn verplichting om te beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de belasting is komen vast te staan, waaronder de omstandigheid dat de omkering van de bewijslast is toegepast.

4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende opzettelijk met de contracten die zij heeft gesloten met [vennootschap1] en [vennootschap3] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en dat het uiteindelijk belanghebbende zelf is geweest die de producten heeft verkocht en geleverd, zodat zij de omzetbelasting ter zake van de leveringen verschuldigd is geworden. Nu belanghebbende de omzetten desondanks niet in haar aangifte omzetbelasting heeft vermeld, is het aan haar opzet te wijten dat de belasting, welke op aangifte moet worden voldaan, niet is betaald. Een boete van 50% acht de rechtbank in deze passend en geboden.

4.7. In deze zaak is in meergenoemd controlerapport van 7 februari 2002 door de inspecteur aan belanghebbende het voornemen medegedeeld een niet-orde boete op te leggen. Op het moment dat de rechtbank in deze zaak uitspraak doet, is sindsdien meer dan zes jaar verstreken. Dit levert een overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM op. Die overschrijding is weliswaar voor een deel verklaarbaar door de ingewikkeldheid en omvang van de zaak en door vertragingen die door de beboete zelf zijn veroorzaakt, maar niettemin resteert alsdan nog een zo lange termijn dat er grond bestaat om de resterende boete ambtshalve te verlagen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37 948, BNB 2005/337 zal de rechtbank de boete met betrekking tot de onderhavige naheffingsaanslag daarom verder verminderen tot een bedrag gelijk aan 50% van € 8.480 of € 4.240.

De heffingsrente

4.8. Belanghebbende heeft tegen de beschikking heffingsrente geen zelfstandige bezwaren aangevoerd. De rechtbank acht de beschikking juist.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu de navorderingsaanslag dateert van vóór 12 maart 2002 is voor de kosten van bezwaar niet de regeling van artikel 7:15, tweede en volgende leden, Awb van toepassing. Uit de stukken blijkt ook niet dat belanghebbende in de bezwaarprocedure om vergoeding van kosten heeft gevraagd, zoals artikel 7:15 Awb vereist. Nu belanghebbende bovendien geen enkele specificatie van de kosten van de bezwaarprocedure heeft gegeven, zal de rechtbank zich beperken tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.288 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 0,5 punt voor de comparitie en 2 punt voor het verschijnen ter zittingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

5.2. Belanghebbende vraagt om schadevergoeding, op te maken bij staat, maar heeft ter zitting aangegeven dit verzoek niet te kunnen specificeren. De rechtbank gaat er dan ook aan voorbij.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het de in de naheffingsaanslag opgenomen verhoging betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de in de naheffingsaanslag opgenomen verhoging betreft;

- vermindert de verhoging tot € 4.240;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.288, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan belanghebbende vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.