Home

Rechtbank Breda, 11-02-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:471 BC5427, AWB 06/3247

Rechtbank Breda, 11-02-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:471 BC5427, AWB 06/3247

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
11 februari 2008
Datum publicatie
29 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC5427
Zaaknummer
AWB 06/3247

Inhoudsindicatie

Deze zaak maakt deel uit van 63 soortgelijke zaken, waarbij tuinbouwers hun oogst op stam hebben verkocht aan een Poolse vennootschap (Spolka) die de producten heeft laten oogsten door Poolse arbeiders.

Belanghebbende is de broer van een tuinder die de oogst op stam heeft verkocht aan een Spolka. Door de belastingdienst was in het kader van het onderzoek naar de Spolka onder de veiling beslag gelegd, waarna de veiling weigerde nog zaken met de Spolka te doen. Belanghebbende heeft zich toen bij de veiling ingeschreven. Onder zijn naam zijn producten van de broer aan de veiling geleverd. De inspecteur heeft de omzet als inkomen/omzet van belanghebbende beschouwd en inkomstenbelasting/premies (IB) en omzetbelasting geheven.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet meer was dan een strofiguur voor zijn broer en dat noch de leveringen, noch de betalingen voor zijn rekening en risico zijn verricht. Belanghebbende heeft dus niets genoten. De navorderingsaanslagen IB worden vernietigd

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3247

Uitspraakdatum: 11 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 112.069, alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een boete van f 16.717 en heffingsrente ad f 4.641 vastgesteld.

1.2. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 juli 2006 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 97.283 en de boete en heffingsrente verminderd tot respectievelijk f 13.901 en f 3.612. De inspecteur heeft daarbij een proceskostenvergoeding van € 161 toegekend.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken bij brief van 19 juni 2006, bij de rechtbank ingekomen op 20 juni 2006, beroep aangetekend bij de rechtbank.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Belanghebbende heeft vóór de zittingen nadere stukken ingediend, welke in afschrift zijn verstrekt aan de inspecteur.

1.7. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting heeft op 19 april 2007 een comparitie plaatsgevonden. Aldaar zijn verschenen, namens belanghebbende, de [gemachtigde] alsmede de inspecteur. De aldaar tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in en verzonden aan partijen bij brief van de rechtbank van 20 april 2007.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8, 9 en 15 oktober 2007 te Breda. Tijdens de zittingen van 8 en 9 oktober 2007 zijn daarbij gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/469, 06/470, 06/584, 06/585, 06/586, 06/583, 06/592, 06/587, 06/595, 06/596, 06/588, 06/593, 06/598, 06/589, 06/597, 06/594, 06/599, 06/600, 06/602, 06/611, 06/605, 06/608, 06/609, 06/621, 06/617, 06/610, 06/613, 06/619, 06/620, 06/622, 06/1462, 06/1805, 06/1804, 06/1616, 06/1195, 06/1196, 06/1806, 06/1807, 06/5081, 06/5082, 06/5083, 06/5084, 06/3612, 06/3613, 06/2080, 06/2078, 06/2077, 06/2079, 06/3248, 06/3246, 06/3247, 06/3230, 06/3334, 06/3333, 06/2816, 06/3567, 06/3568, 06/4668, 06/5261, 06/5229; ter zake van de gezamenlijke aspecten van deze zaken heeft de rechtbank een zogenaamd moederdossier aangelegd. Tijdens de zitting van 15 oktober 2007 zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de procedurenummers AWB 06/3612, 06/3613, 06/2077, 06/2078, 06/2079, 06/2080,

06/3230, 06/3246, 06/3247, 06/3248, 06/2816, 06/3333, 06/3334, 06/3567,

06/3568, 06/4668, 06/5261 en 06/5229 en vervolgens afzonderlijk de zaken met de procedurenummers AWB 06/3248, 06/3247, 06/3246 en 06/3230. Voor een overzicht van het verhandelde ter zittingen alsmede de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zittingen die bij deze uitspraak zijn gevoegd.

1.9. De inspecteur heeft ter zitting van 15 oktober 2007 een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.

1.10. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is geboren op 21 september 1958 en woont te [woonplaats]. Hij is de broer van [de heer] (hierna: de broer) die een tuinbouwbedrijf uitoefent. Belanghebbende zelf is geen tuinder.

2.2. De broer heeft onder meer voor de jaren 1997 en 1998 door tussenkomst van [BV] overeenkomsten gesloten met de naar Pools recht opgerichte vennootschap [vennootschap1]. Van deze vennootschap was [aandeelhouder] enig aandeelhouder. Directeur van [vennootschap1] was [directeur]. Door een groot aantal tuinders in de omgeving van belanghebbende zijn in de jaren 1995 tot en met begin 2004 vergelijkbare overeenkomsten afgesloten met achtereenvolgens de naar Pools recht opgerichte vennootschappen [vennootschap1], [vennootschap2], later genaamd [vennootschap3] en [Poolse vennootschap]. De overeenkomsten kwamen er op neer dat de tuinders hun oogst op stam verkochten aan de Poolse vennootschappen, die vervolgens de gewassen oogstten. In het algemeen werden de gewassen vervolgens verkocht aan de veiling. In of rond het jaar 1997 is de belastingdienst een onderzoek gestart naar de activiteiten van [vennootschap1], in welk kader onder meer beslag is gelegd onder de veilingen die vervolgens hebben geweigerd producten van [vennootschap1] te betrekken. Belanghebbende heeft zich - net als enkele andere familieleden van tuinders die met [vennootschap1] hadden gecontracteerd - vervolgens ingeschreven bij de veilingen als leverancier.

2.3. Op 30 mei 1997 is ten name van belanghebbende bij [bank] een bankrekening geopend onder rekeningnummer [0000000]. Op 1 juni 1997 heeft belanghebbende verzocht om te worden toegelaten tot het lidmaatschap van de [de veiling] te [woonplaats]. Op het formulier tot aanvraag van het lidmaatschap staat met de hand geschreven vermeld: “Door bestuur toegelaten per deze datum”, alsmede “Lidmaatschap beeindigd i.v.m. bedrijfsbeëindiging door bestuur [(----)]. geaccordeerd”. Per 3 juni 1997 staat belanghebbende onder veilingrelatienummer [00000] en aanvoerder i.d. [00000] geregistreerd bij de [Veiling]. te [woonplaats].

2.4. Op 1 juni 1997 heeft belanghebbende ten behoeve van [de veiling] een formulier ondertekend met betrekking tot de omzetbelasting. Door middel van dit formulier wordt verklaard dat met betrekking tot de geleverde goederen de landbouwregeling als bedoeld in artikel 27, derde lid Wet op de omzetbelasting 1968 van toepassing is.

2.5. In de periode van 3 juni 1997 tot en met 24 december 1997 zijn op naam van belanghebbende onder aanvoerdernummer [00000] tuinbouwproducten (prei, venkel, andijvie en Chinese kool) geleverd aan [de veiling] voor een bedrag van f 520.819 (€ 236.337).

2.6.1. Ter zake van deze leveringen heeft [de veiling] in 1997 een bedrag van f 491.765,88

(€ 223.154) overgemaakt op de bankrekening genoemd onder 2.3. Op het financieel overzicht dat [de veiling] in dit verband aan belanghebbende heeft gestuurd is dit bedrag als volgt uitgesplitst:

Omschrijving Bedragen in guldens

Bedrag produkt 520.819,85

Conditionering -/- 7004,67

Eenmalige emballage 97.275,12

Heffing kwal. Ctrl. -/- 625,05

Heffingen prod.schap -/- 286,47

Productfondsheffing -/- 6.267,12

Provisie -/- 14.858,66

Statiegeld meermalige emballage 119.946,75

Stortloon -/- 1.127,54

Eenmalige emballage afgehaald -/- 103.079,56

Heffing -/- 537,60

Eenmalige emballage retour 3.063,77

Huur meermalige emballage -/- 3.250,42

Statiegeld afgehaald -/- 107.743,25

Statiegeld retour 120,00

Berekende kosten -/- 104,00

Provisie tarief -/-9.777,25

Diversen -/- 100,50

Vracht [woonplaats] -/- 21.171,00

BTW 26.384,50

Totaal 491.676,90

2.6.2. Van het bedrag van f 491.765,88 werd een deel groot f 489.369,19 voldaan in 1997. Het restant is betaald in januari 1998.

2.7. Belanghebbende heeft met boekingsdata 29 juli 1997, 7 augustus 1997 en 27 augustus 1997 een drietal overschrijvingen verricht van respectievelijk f 240.000, f 50.000 en f 50.000. De bedragen zijn overgemaakt op bankrekeningnummer [0000000], ten name van “[vennootschap1]”. De omschrijving luidt: “[produkt]”.

2.8. Op 26 september 1997, 7 oktober 1997 en 12 november 1997 heeft belanghebbende een drietal overschrijvingen verricht van respectievelijk f 59.940, f 20.000 en f 7.500. De bedragen werden overgemaakt op bankrekeningnummer [0000000] van de [(---)] Luxemburg te Luxemburg onder vermelding van [vennootschap1].

2.9. Ten aanzien van de overboeking van 26 september 1997 is een formulier opgemaakt ten behoeve van [de bank]. Dit formulier is ondertekend door belanghebbende. Als aard van de betaling wordt ingevuld: “overboeking eigen rekening”.

2.10. Belanghebbende heeft in de periode van 8 januari 1998 tot en met 9 september 1998 voor een bedrag van f 78.367,56 geleverd aan [de veiling]. [de veiling] heeft in 1998 een bedrag van ƒ 83.893 overgemaakt op de onder 2.3 genoemde bankrekening.

2.11. Belanghebbende heeft in 1998 met boekingsdata 30 januari, 18 februari, 17 maart, 20 maart, 14 april en 22 mei een zestal overschrijvingen verricht, van respectievelijk ƒ 72.500, f 20.000, f 20.000, f 10.000, f 7.000 en f 3.449. De bedragen zijn overgemaakt op bankrekeningnummer [0000000] van de [(---)] Luxemburg te Luxemburg onder vermelding van [vennootschap1]. De eerste overschrijving werd niet omschreven. De omschrijving van de andere overschrijvingen luidde “produkt” dan wel “geleverd produkt”.

2.12. Op 10 november 1997, 29 mei 1998 en 20 oktober 1998 zijn ten laste van de onder 2.3 genoemde bankrekening een drietal kasopnamen verricht, voor een totaalbedrag van

f 12.670,88.

2.13. Belanghebbende heeft geen administratie gevoerd.

2.14. Aan belanghebbende is over het onderhavige jaar geen aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd.

2.15. Belanghebbende heeft over 1998 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van f 38.137. In het aangiftebiljet wordt geen winst uit onderneming dan wel andere inkomsten uit arbeid (niet-looninkomsten) vermeld. Aan belanghebbende is met dagtekening 5 augustus 1999 een aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd.

2.16. Bij belanghebbende is op 14 februari 2002 een boekenonderzoek ingesteld. Een afschrift van het rapport boekenonderzoek is op 23 oktober 2002 aan belanghebbende gezonden. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is met dagtekening 29 november 2002 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.

2.17. Op 15 maart 2002 is belanghebbende uitgenodigd om op 28 maart 2002 ter inspectie te verschijnen teneinde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing over het onderhavige jaar te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Op 29 maart 2002 heeft ten kantore van de inspecteur een onderhoud plaatsgevonden met de belanghebbende en zijn (toenmalige) gemachtigde [de heer]. In het verslag van het boekenonderzoek wordt het gesprek als volgt weergegeven:

“Zijn broer [de heer] had in het jaar 1997 een bedrijf op papier nodig. Broer [de heer] betreft: [de heer],

[adres] te [woonplaats]. [de heer] is tuinder en kon in het jaar 1997 moeilijk aan personeel komen.

[de heer] zocht een bedrijf op papier, hetgeen [belanghebbende] op zich heeft genomen. Hij heeft verder niets hoeven te doen en alles aan zijn broer [de heer] overgelaten. Inzake deze aangelegenheid is er geen schriftelijke overeenkomst aangegaan.

Hij teelt zelf geen tuinbouwproducten;

hij heeft geen tuinbouwproducten gekocht en ook niet gekregen;

hij heeft op papier producten van zijn broer [de heer] geleverd aan veiling [de veiling];

hij heeft geen personeel gehad;

hij weet ook niet welke tuinbouwproducten aan [de veiling] zijn verkocht.

Inzake de inschrijving bij de veiling vertelde hij ons dat dit formulier is aangeboden door broer [de heer];

alleen de handtekening is van hem.

Hij heeft bij [bank] te [woonplaats], op verzoek van zijn broer [de heer], een betaalrekening geopend met het nummer [00000]. De formulieren van de bank inzake buitenlandse overboekingen (formulier A)

heeft hij getekend (doch niet ingevuld).

De aanvoerbrieven voor de veiling zijn niet door hem ingevuld.

Alle correspondentie met de bank en veiling zijn wel door hem ontvangen en ongeopend doorgegeven aan zijn broer [de heer].

Conclusie:

de heer [belanghebbende] blijft bij zijn verklaring dat hij alles heeft gedaan om zijn broer [de heer]

te helpen. Hiervan heeft hij niets op papier staan. De feiten en gegevens, zoals door ons in dit hoofdstuk vermeld en tijdens Derdenonderzoeken geconstateerd, komen niet overeen met zijn verklaring.”

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is er sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?

2. Geniet belanghebbende ter zake van de leveringen aan de veilingen winst uit onderneming danwel andere inkomsten uit arbeid?

3. Is de bewijslast terecht omgekeerd?

4. Is terecht een boete opgelegd?

5. Is het opleggen van de navorderingaanslag en het vaststellen van de beschikkingen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur?

Belanghebbende beantwoordt de vragen 1 tot en met 4 ontkennend en vraag 5 bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

4.1. Met dagtekening 15 november 2002 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Bij brief ingekomen 16 november 2002 heeft belanghebbende bezwaar tegen de navorderingsaanslag gemaakt. Op 17 mei 2006 heeft de inspecteur zijn uitspraak op bezwaar aangekondigd en gemotiveerd. Op 31 juli 2006 heeft de inspecteur formeel uitspraak op bezwaar gedaan.

4.2. Reeds op 20 juni 2006 werd van belanghebbende een beroepschrift, gedagtekend 19 juni 2006, ontvangen. Nu belanghebbende uit de formulering van de brief van de inspecteur van 17 mei 2006 kon afleiden dat materieel reeds uitspraak op bezwaar was gedaan, is het beroepschrift niet voortijdig ingediend.

Getuigenverhoor

4.3. Belanghebbende heeft verzocht [tuinder], [aandeelhouder] en [directeur] als getuigen te horen. De getuigen [tuinder] en [aandeelhouder] zijn gehoord ter zitting van 8 oktober 2007. [directeur] is bij brief verzonden op 23 augustus 2007 opgeroepen om op 8 oktober 2007 te verschijnen om als getuige te worden gehoord. Zij is niet verschenen. De rechtbank ziet geen reden voor maatregelen teneinde [directeur] op andere wijze op te roepen c.q. in het buitenland te doen horen, nu blijkbaar geen juist adres bekend is, ook niet bij belanghebbende, en niet aannemelijk is dat zij als getuige gehoord zal kunnen worden.

Nieuw feit

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is de ontdekking door de inspecteur begin 2002 dat op naam van belanghebbende tuinbouwproducten werden geleverd, een feit waarvan hij op het tijdstip van het opleggen van de (primitieve) aanslag, gedagtekend 5 augustus 1999, nog niet op de hoogte was of redelijkerwijs hoefde te zijn, zodat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Bewijslast

4.5. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat op grond hiervan sprake is van omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR. Alvorens tot omkering van de bewijslast kan worden overgegaan dient de inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende over het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De inspecteur stelt dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan zijn aangegeven. De vraag of daarvan sprake is, is onderwerp van deze procedure en dient derhalve eerst volgens de gewone regels van het bewijsrecht te worden beoordeeld. Datzelfde geldt voor het niet voldoen aan de administratieverplichtingen, nu belanghebbende alleen dan tot het bijhouden van een administratie verplicht was indien hij door middel van het drijven van een onderneming inkomsten uit de verkoop van tuinbouwproducten heeft genoten.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur op redelijke gronden belanghebbende

heeft opgeroepen in persoon te verschijnen ter inspectie teneinde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing over het onderhavige jaar te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Gelet op het vermelde onder 2.17 heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank aan de in dit verband op hem rustende verplichting voldaan. Voor omkering van de bewijslast is derhalve geen grond.

Ten gronde

4.7. De rechtbank leidt uit hetgeen namens belanghebbende is gesteld, in samenhang gezien met alle feiten en omstandigheden van het geval, af dat belanghebbende zich heeft ingeschreven bij de veilingen ten behoeve van (de onderneming van) zijn broer, dat hij derhalve niet meer is geweest dan een strofiguur voor de onderneming van zijn broer, dat de leveringen aan de genoemde veilingen niet voor rekening en risico van belanghebbende zijn verricht en dat de betalingen en (kas)opnames die liepen via de onder 2.3 vermelde bankrekening niet voor rekening en risico waren van belanghebbende. Dit oordeel strookt met hetgeen belanghebbende tijdens het boekenonderzoek op 28 maart 2002 heeft verklaard. Dat de leveringen niet voor rekening en risico van belanghebbende zijn verricht en dat belanghebbende slechts is opgetreden als strofiguur vindt voorts zijn bevestiging in hetgeen beide partijen ten aanzien van het motief van de leveringen door belanghebbende hebben aangevoerd. Belanghebbende heeft zich ten aanzien van de leveringen immers op het standpunt gesteld dat deze slechts “op zicht” door hem zijn verricht, hetgeen verband hield met het feit dat de broer zijn oogst op stam verkocht aan [vennootschap1]. De inspecteur heeft gesteld dat de bereidwilligheid van belanghebbende zich enkel laat verklaren in het licht van de familierelatie van belanghebbende en zijn broer.

4.8. Het onder 4.7 overwogene leidt dan tot de conclusie dat belanghebbende niets heeft genoten in verband met de leveringen aan [de veiling] en [de veiling], noch in verband met de onder 2.3 vermelde bankrekening. In het midden kan dan blijven of die leveringen en die bankrekening voor rekening en risico kwamen van de broer of van [vennootschap1].

4.9. Nu overigens is gesteld noch gebleken dat belanghebbende voor zijn optreden als strofiguur als zodanig enig voordeel heeft genoten, dient de navorderingsaanslag te worden vernietigd. Datzelfde geldt dan voor de beschikkingen.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.288 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 2,5 punten voor het bijwonen van de comparitie en het verschijnen ter zittingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Wegens samenhang tussen de zaken 06/3248, 06/3247, 06/3246 wordt hiervan 1/3e deel of, afgerond, € 430 toegerekend aan de onderhavige zaak.

5.2. Belanghebbende heeft verzocht om schadevergoeding, op te maken bij staat. Nu dit verzoek niet nader is gespecificeerd gaat de rechtbank er aan voorbij.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 430 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. J.J.J. Engel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.