Home

Rechtbank Breda, 13-02-2008, BC5940, AWB 06/4162

Rechtbank Breda, 13-02-2008, BC5940, AWB 06/4162

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
13 februari 2008
Datum publicatie
6 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC5940
Zaaknummer
AWB 06/4162

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van f 47.632. De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte vragen gesteld over de aanwending en het verloop van de vervangingsreserve(s). Wegens het uitblijven van beantwoording van de vragen heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van f 8.000.000. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbare winst van f 4.918.433. Ten opzichte van de aangifte van belanghebbende nog sprake is van een correctie van f 4.870.801, welk bedrag betrekking heeft op het aanwenden van in 1992 gevormde vervangingsreserves en vormen van een vervangingsreserve in verband met de verkoop van aandelen. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag - na vermindering daarvan bij de uitspraak op bezwaar - tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbendes stelling dat de hoorplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel en de motiveringsplicht zijn geschonden en de inspecteur de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar heeft overschreden, is afgewezen. De rechtbank houdt geen rekening met stukken die na het onderzoek ter zitting zijn afgegeven, aangezien het onderzoek ter zitting reeds was gesloten, belanghebbende correct is opgeroepen, ten aanzien van de stukken geen nadere toelichting is gegegeven en de gemachtigde zich (hiertoe ook) niet bij de bode of de griffier heeft gemeld (geen heropening onderzoek). Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4162

Uitspraakdatum: 13 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats]t,

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 juli 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 1996 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van f 8.000.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord de inspecteur.

Namens belanghebbende is op 28 januari 2008 door [mevrouw] telefonisch verzocht om uitstel van de zitting vanwege de omstandigheid dat [de heer] een bezoek aan het ziekenhuis moest brengen. Dit uitstel is geweigerd nu belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], niet verhinderd was het onderzoek ter zitting bij te wonen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

[gemachtigde], heeft op 30 januari 2008 omstreeks 10.45 uur aan een medewerker van de rechtbank telefonisch laten mededelen dat hij, onderweg naar de zitting, een half uur tot drie kwartier vertraagd was, zodat hij later zou arriveren. Het onderzoek ter zitting stond gepland om 11.00 uur. Na het verlenen van uitstel in verband met de vertraging van de gemachtigde heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geopend om 12.30 uur. De gemachtigde is, zonder nader bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is gesloten om 12.45 uur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van f 47.632. De inspecteur heeft naar aanleiding van deze aangifte op 22 januari 1999 vragen gesteld over de aanwending van een vervangingsreserve tot een bedrag van f 1.910.523. Bij brief van 24 februari 1999 heeft de inspecteur aanvullende vragen gesteld, onder meer over het verloop van de vervangingsreserve(s) in 1995, en heeft hij transportakten betreffende door belanghebbende in de jaren 1992 tot en met 1996 aangekochte en verkochte onroerende zaken opgevraagd.

2.2. Wegens het uitblijven van beantwoording van de vragen betreffende de vervangingsreserve(s) heeft de inspecteur met dagtekening 15 december 1999 aan belanghebbende ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van f 8.000.000. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 24 januari 2000 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en verzocht om uitstel van motivering. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar vóór 29 februari 2000 te motiveren. Op 17 maart 2000 heeft belanghebbende zijn bezwaar gemotiveerd. Bij brief van 25 april 2005 heeft de inspecteur wederom inlichtingen gevraagd over de aanwending van een vervangingsreserve tot een bedrag van f 1.910.523. Hij heeft verzocht om kopieën van de koopovereenkomst en de leveringsakte betreffende de vervangende investering die in 1996 gedaan zou zijn. Belanghebbende heeft de gevraagde inlichtingen niet verstrekt.

2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2006 heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbare winst van f 4.918.433, zodat ten opzichte van de aangifte van belanghebbende nog sprake is van een correctie van f 4.870.801. Dit bedrag heeft betrekking op:

(a) Het tot een bedrag van f 1.190.523 afboeken/aanwenden van een tweetal in 1992 gevormde vervangingsreserves op een in 1996 aangekocht vermogensbestanddeel

(b) het in 1995 vormen van een vervangingsreserve ad f 2.960.278 in verband met de verkoop van aandelen.

2.4. Belanghebbendes stelling dat de hoorplicht is geschonden, wordt door de rechtbank afgewezen. Bij brief gericht aan [N.V.] is belanghebbende samen met andere vennootschappen die tot hetzelfde concern als belanghebbende behoren, uitgenodigd voor een hoorgesprek op 29 maart 2006. Met ingang van 16 februari 2006 is [gemachtigde] directeur van [N.V.] De heer [de heer] is supervisory director van [N.V.] Uit het voorgaande en de door partijen overgelegde besprekingsverslagen betreffende het gesprek van 29 maart 2006 leidt de rechtbank af dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om op 29 maart 2006 te worden gehoord en dat zij kennelijk gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid door [de heer] en [mevrouw], secretaresse bij belanghebbende, naar het gesprek af te vaardigen. Dat de heer [gemachtigde] ten aanzien van belanghebbende de alleen bevoegde persoon was en dat hij aan [de heer] en [mevrouw] geen volmacht heeft gegeven doet aan het voorgaande niet af. In dit kader wordt overigens vermeld dat de rechtbank belang hecht aan de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, dat er op 4 april 2006 wederom een gesprek heeft plaatsgevonden tussen partijen en dat er na 4 april 2006 nog tweemaal een gesprek is geweest, waarbij [gemachtigde] wel aanwezig was. Uit de inhoud van de door belanghebbende en de inspecteur opgemaakte verslagen van het gesprek op 29 maart 2006 volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat er inhoudelijk over de bezwaarschriften is gesproken. Dat het gesprek beperkt is gebleven tot hoofdlijnen en dat niet specifiek op de situatie van belanghebbende zelf is ingegaan, doet hier niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het horen niet in overeenstemming met artikel 7:2 van de Awb juncto artikel 25, vierde lid van de AWR is geschied. De omstandigheid dat in het gesprek is gepoogd om voor alle tot het concern behorende vennootschappen tot een compromis te komen doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank overweegt hierbij voorts dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden welke leidt tot de conclusie dat het verloop van de hoorzitting(en) onrechtmatig is geweest.

2.5. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel en zijn motiveringsplicht heeft geschonden, wordt door de rechtbank verworpen. De stelling dat de inspecteur een aanslag onvoldoende heeft gemotiveerd, kan niet leiden tot een vernietiging van die aanslag, nu in dat geval de rechtbank heeft te doen wat de inspecteur heeft nagelaten, het afdoende motiveren van de aanslag. De rechtbank overweegt dat zowel aan de aanslag als de bestreden uitspraak een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur zowel in de aanslagfase als in de bezwaarfase zorgvuldig gehandeld. Daarenboven verzet geen enkele rechtsregel zich ertegen dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar of in de beroepfase de gronden aanvult waarop de belastingaanslag is gebaseerd.

2.6. Ten aanzien van belanghebbendes stelling met betrekking tot het door de inspecteur overschrijden van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar overweegt de rechtbank dat de inspecteur ingevolge artikel 25, eerste lid, van de AWR een jaar de tijd heeft voor het doen van uitspraak op bezwaar. Schending van dat artikel heeft geen ander gevolg dan dat belanghebbende op de voet van artikel 6:2, aanhef, onderdeel b, van de Awb eerder in beroep had kunnen komen dan hij nu heeft gedaan. Het enkele feit dat uitspraak wordt gedaan na het verstrijken van de wettelijke termijn kan – daargelaten voor wiens rekening die overschrijding zou moeten komen – in geen geval leiden tot vernietiging van de aanslag. De door belanghebbende bepleite niet-ontvankelijkverklaring van de inspecteur vindt geen steun in het recht.

2.7. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag - na vermindering daarvan bij de uitspraak op bezwaar - tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

2.8. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.9. Na sluiting van het onderzoek ter zitting, omstreeks 13.00 uur, heeft [gemachtigde] zich bij een medewerker van de informatiebalie van de rechtbank gemeld met de mededeling dat hij autopech had. De medewerker van de informatiebalie heeft direct contact opgenomen met een medewerker van de belastingkamer. Deze medewerker heeft zich naar de informatiebalie begeven en aldaar stukken in ontvangst genomen die [gemachtigde] daar had achtergelaten. [gemachtigde] was niet meer aanwezig. Aangezien het onderzoek ter zitting reeds was gesloten, belanghebbende correct is opgeroepen, ten aanzien van de achtergelaten stukken geen nadere toelichting is gegegeven en [gemachtigde] zich (hiertoe ook) niet bij de bode of de griffier heeft gemeld, heeft de rechtbank geen reden gezien om op grond van het voorgaande het onderzoek te heropenen. De stukken zijn door de rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], geretourneerd. Bij het nemen van de onderhavige beslissing hebben de stukken derhalve niet meegewogen.

3. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 13 februari 2008 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.