Rechtbank Breda, 28-02-2008, BC6026, AWB 07/2497
Rechtbank Breda, 28-02-2008, BC6026, AWB 07/2497
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 28 februari 2008
- Datum publicatie
- 7 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BC6026
- Zaaknummer
- AWB 07/2497
Inhoudsindicatie
Belanghebbende handelt in auto's die mede aan in het buitenland woonachtige afnemers worden verkocht. Ter zake past belanghebbende het nultarief toe. Naar aanleiding van een controle is gebleken dat sommige van de uitvoerdocumenten zijn voorzien van valse stempels. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht omzetbelasting heeft nageheven, nu niet uit boeken en bescheiden blijkt dat de auto's zijn uitgevoerd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van een overlap met eerdere ingestelde controles. Daarnaast slaagt het beroep op het arrest van het HvJ van 21 februari 2008, nr. C-271/06. niet, omdat de rechtbank van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de zorgvuldigheid van een goed koopman heeft betracht. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met het bedrag aan omzetbelasting dat betrekking heeft op de auto waarvan belanghebbende de uitvoer inmiddels op andere wijze heeft aangetoond. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de omzetbelasting moet worden berekend op 19/119 van de vergoeding en niet op 19/100 zoals de inspecteur heeft betoogd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2497
Uitspraakdatum: 28 februari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 2 juni 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting tot € 14.195;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 57,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 143 aan deze vergoedt.
2. Gronden
Vooraf
2.1. Belanghebbende heeft ter zitting zijn grief omtrent het schenden van de hoorplicht laten varen.
2.2. Belanghebbende maakt deel uit van een groep ondernemers werkzaam op het woonwagenkamp te [woonplaats]. Deze ondernemers exploiteren ieder een onderneming op het gebied van de in- en verkoop van (schade-)auto’s. Belanghebbende heeft gedurende het onderhavige tijdvak auto’s verkocht aan afnemers die buiten de toenmalige lidstaten van de EU waren gevestigd. De Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners (hierna: SBBW) heeft ter zake voor de opmaak van de uitvoerdocumenten gezorgd.
2.3. Tijdens een strafrechtelijk onderzoek dat in mei 2005 door de FIOD-ECD is ingesteld, zijn bij SBBW onder andere de uitvoerdocumenten in beslag genomen. Na onderzoek door het Landelijk Team Falsificaten is vastgesteld dat een aantal uitvoerdocumenten uit de jaren 2001 tot en met 2005 is voorzien van valse douanestempels. Als gevolg hiervan heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Het boekenonderzoek betreft een deelonderzoek omzetbelasting. Tijdens het onderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat voor wat betreft de auto’s waarvan het uitvoerdocument is voorzien van een valse douanestempel, niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor toepassing van het nultarief. Ter zake is de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Vertrouwensbeginsel
2.4. Op 19 april 2001 heeft er een boekenonderzoek bij SBBW plaatsgevonden waarbij van een aantal ondernemers de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 maart 2001 tot en met 31 maart 2001 is onderzocht. Belanghebbende is één van deze ondernemers. In het rapport is vermeld:
‘Tenslotte hebben wij de van de douane ontvangen uitvoerdocumenten steekproefsgewijs gecontroleerd. Het betroffen 101 stuks over het jaar 2000 en 22 stuks over het jaar 2001. Hierbij werd slechts een document aangetroffen dat niet was terug te vinden. Dit renseignement behoorde toe aan een reeds jaren geleden overleden kampbewoner. Gezien vorenstaande behoeven over deze documenten geen correcties plaats te vinden.’
2.5. De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002. Deze periode omvat een tijdvak waarover de aangiften omzetbelasting van belanghebbende reeds waren gecontroleerd, te weten het tijdvak van 1 maart 2001 tot en met 31 maart 2001. Uit het controlerapport volgt dat de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd op basis van uitvoerdocumenten in de periode 18 juli 2001 tot en met 4 september 2002, derhalve documenten die zijn opgemaakt ná de bij SBBW op 19 april 2001 ingestelde controle. De rechtbank acht om die reden niet aannemelijk dat deze documenten al eerder onderwerp van controle zijn geweest. Voorts is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een overlap met andere bij de SBBW ingestelde controles. Gezien deze omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd.
Nultarief
2.6. Ingevolge artikel 9, tweede lid, letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), juncto post a 2, van tabel II behorende bij de Wet OB, geldt voor de leveringen van goederen, welke door een ondernemer worden uitgevoerd, het zogenaamde nultarief. Op grond van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting kan alleen aanspraak op toepassing van bedoeld tarief worden gemaakt, indien de toepasselijkheid van dat tarief blijkt uit boeken en bescheiden.
2.7. Niet in geschil is dat de uitvoerdocumenten in casu zijn voorzien van valse stempels. Belanghebbende is door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om op andere wijze aan te tonen dat de auto’s buiten de EU zijn gebracht. Belanghebbende heeft daartoe de Poolse en Tsjechische autoriteiten aangeschreven. De Poolse autoriteiten hebben belanghebbende laten weten dat één van de door hem genoemde auto’s in Polen is ingevoerd. Voor wat betreft de andere auto’s heeft belanghebbende geen reactie ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in zijn bewijs is geslaagd, behoudens voor zover het de hiervoor genoemde auto betreft. Dat de door belanghebbende gedane inspanningen door buitenlandse instanties worden gefrustreerd, kan daar niet aan af doen.
2.8. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het frauduleus handelen door de afnemers niet aan hem kan worden tegengeworpen. Hij doet daarbij een beroep op de conclusie van A-G Mazák, van 25 oktober 2007, nr. C-271/06, ondermeer gepubliceerd in VN 2007/59.16. Inmiddels heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in deze zaak op 21 februari 2008 (HvJ EG 2006/00271, zaaknummer C-271/06). In dit arrest heeft het HvJ voor recht verklaard:
“Artikel 15, punt 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde voor een exportlevering van goederen buiten de Europese Gemeenschap verleent wanneer de voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling niet zijn vervuld, maar de belastingplichtige dat, ook met betrachting van de zorgvuldigheid van een oplettend koopman, niet kon weten omdat het door de afnemer overgelegde bewijs van uitvoer was vervalst.”
2.9. Met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd heeft de inspecteur, bij wie te dezen de bewijslast ligt, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid van een oplettend koopman. Hierbij overweegt de rechtbank dat de inspecteur onbestreden heeft gesteld dat belanghebbende zich niet, althans onvoldoende, op de hoogte heeft gesteld van de identiteit van de afnemers en evenmin heeft doen blijken, laat staan aannemelijk heeft gemaakt dat de afnemers ondernemers waren in de zin van de Wet OB. Verder acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat bij alle onderhavige leveringen de macht om als eigenaar over de auto’s te beschikken op het bedrijfsadres van belanghebbende op de kopers is overgegaan. De leveringen van de auto’s hebben feitelijk in alle gevallen in Nederland plaatsgevonden en waren derhalve in beginsel onderworpen aan de heffing van Nederlandse omzetbelasting. De kopers hebben vervolgens het vervoer van de geleverde auto’s verzorgd. Bij geen of onvoldoende zekerheid met betrekking tot de identiteit en hoedanigheid van de afnemers brengt de zorgvuldigheid, naar het oordeel van de rechtbank, met zich mee dat belanghebbende omzetbelasting in rekening brengt. Zo de afnemer een ondernemer in de zin van de Wet OB is, kan hij de in rekening gebrachte omzetbelasting immers op verzoek terugkrijgen. De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende toegepaste handelwijze, waarbij de afnemer zorgdraagt voor het laten plaatsen van de douanestempel, het risico van valse stempels met zich meebrengt. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit risico voor rekening van belanghebbende dient te komen, nu de toepasselijkheid van het nultarief immers geheel voor rekening van belanghebbende komt.
Bedrag van de naheffing
2.10. De inspecteur heeft het bedrag van de omzetbelasting berekend op 19/100 van de vergoeding. De inspecteur stelt dat de omzetbelasting niet in de vergoeding kan zijn begrepen, nu juist is beoogd om het nultarief van toepassing te laten zijn. Gezien het arrest van de Hoge Raad van 2 november 1983, nr. 21 413, ondermeer gepubliceerd in BNB 1984/47, verwerpt de rechtbank deze stelling. De rechtbank is van oordeel dat de omzetbelasting gesteld dient te worden op 19/119 van de vergoeding.
Conclusie
2.11. Gelet op hetgeen in 2.7 en 2.10 is overwogen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en heeft zij de naheffingsaanslag omzetbelasting verminderd. De vermindering kan als volgt worden toegelicht. De vastgestelde omzetbelasting bedraagt volgens de uitspraak op bezwaar € 17.273. Op dit bedrag dient het bedrag aan omzetbelasting dat betrekking heeft op de nader aangetoonde uitvoer in mindering te worden gebracht (€ 382). Er resteert dan een bedrag van € 16.891. Gezien de omstandigheid dat de omzetbelasting op 19/119 gesteld dient te worden, bedraagt het bedrag van de naheffingsaanslag aldus € 14.195.
3. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Gezien de omstandigheid dat de zaken met procedurenummers 07/2494 tot en met 07/2514 samenhangende zaken zijn in de zin van het Besluit, kent de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenvergoeding toe van € 57,50 (€ 805 x 1,5/21).
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.