Home

Rechtbank Breda, 04-03-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:733 BC8990, AWB 07/2027

Rechtbank Breda, 04-03-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:733 BC8990, AWB 07/2027

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
4 maart 2008
Datum publicatie
9 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC8990
Zaaknummer
AWB 07/2027

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een melkveebedrijf. Zij heeft geopteerd voor het niet toepassen van de landbouwregeling met ingang van 1 april 2001 en in dat kader bij de aangiften over de tijdvakken 2001, 2002 en 2003 verzocht om herziening van omzetbelasting. In geschil is of de herziening van het vee moet plaatsvinden in één keer in 2001. Op belanghebbende rust de bewijslast dat een hoger bedrag aan herziening gerechtvaardigd is, dan voortvloeit uit artikel 13, derde lid, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting. Belanghebbende heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2027

Uitspraakdatum: 4 maart 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

Maatschap [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 2 mei 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 april 2001 tot en met 31 december 2003 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur. De zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 07/2027 en 07/2028 zijn gezamenlijk behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.701;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende exploiteert een melkveebedrijf (melkkoeien). Zij heeft geopteerd voor het niet toepassen van de landbouwregeling met ingang van 1 april 2001 (artikel 27, zesde lid, Wet op de omzetbelasting 1968) en in dat kader bij de aangiften over de tijdvakken 2001, 2002 en 2003 verzocht om herziening van omzetbelasting tot een bedrag van in totaal € 10.415. Door de onderhavige naheffingsaanslag van € 2.779 is het bedrag van de herziening gecorrigeerd en beperkt tot € 7.635.

2.2. Niet meer in geschil is dat voor het jaar 2001 herziening mogelijk is vanaf 1 april, derhalve voor 9 maanden. Ook is niet meer in geschil dat herziening in verband met de verbouwing van de stal niet mogelijk is en voor de erfverhardingen wel. Het bedrag van de herziening voor de erfverhardingen beloopt voor 2001 9/12e x € 34 of € 26, voor 2002 € 34 en voor 2003 € 18. In verband hiermee moet de naheffingsaanslag worden verminderd met € 78.

2.3. In geschil is nog of de herziening voor het vee moet plaatsvinden in één keer in 2001.

2.4. Op belanghebbende rust de bewijslast dat een hoger bedrag aan herziening gerechtvaardigd is, dan voortvloeit uit de toepassing van artikel 13, derde lid, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting. Belanghebbende heeft gesteld dat er veel mutaties plaatsvinden en dat het vervangingspercentage hoger is dan 50%. Belanghebbende heeft geen gegevens overgelegd van verkopen van vee binnen de herzieningsperiode van 5 jaar. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat herziening in een kortere periode moet plaatsvinden.

2.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 78 tot € 2.701.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.7. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1) voor de samenhangende zaken 07/2027 en 07/2028, derhalve voor elke zaak € 322.

Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.