Rechtbank Breda, 03-03-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:847 BC9139, AWB 07/3119
Rechtbank Breda, 03-03-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:847 BC9139, AWB 07/3119
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 3 maart 2008
- Datum publicatie
- 9 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BC9139
- Zaaknummer
- AWB 07/3119
Inhoudsindicatie
Beroep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding
Onder omstandigheden kunnen uitlatingen van de inspecteur tot gevolg hebben dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is (Hoge Raad 8 februari 2008, nr. 43.681). In het onderhavige geval ziet de rechtbank daartoe geen reden omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs uit de door de inspecteur aan hem verstrekte informatie kon begrijpen dat sprake was van een termijnverlenging. Blijkbaar is sprake van een misverstand aan zijn kant.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien belanghebbende wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn beroep, de rechtbank het beroep ongegrond zou moeten verklaren. In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005, nr. 39 870, BNB 2005, 310 geeft het feit dat collega’s van belanghebbende een onbelaste onkostenvergoeding krijgen voor diplomakosten, belanghebbende nog geen recht op aftrek van diezelfde kosten.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3119
Uitspraakdatum: 3 maart 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 mei 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2. Gronden
2.1. Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2007 is beslist op het bezwaar van belanghebbende tegen bovengenoemde aanslag. Bij brief van 9 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op 11 juli 2007, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen die uitspraak.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Gelet op de hiervoor onder 2.1. vermelde feiten is het beroep, zoals belanghebbende reeds zelf in zijn beroepschrift heeft aangegeven, niet tijdig ingediend.
2.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft als reden voor de termijnoverschrijding het volgende aangevoerd. Belanghebbende heeft gesteld dat hij na ontvangst van de uitspraak op bezwaar nog contact heeft gehad met een medewerker van de belastingdienst en dat deze persoon [mevrouw]] belanghebbende nog (aanvullende) informatie zou toesturen met betrekking tot zijn situatie. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende stelt dat hij aan dat contact het vertrouwen ontleende dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift aldus zou worden verlengd. Onder omstandigheden kunnen uitlatingen van de inspecteur tot gevolg hebben dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is (Hoge Raad 8 februari 2008, nr. 43.681). In het onderhavige geval ziet de rechtbank echter daartoe geen reden omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs uit de door [mevrouw] aan hem verstrekte informatie kon begrijpen dat sprake was van een termijnverlenging. Uit het beroepschrift van belanghebbende blijkt slechts dat hij wist dat de termijn was overschreden. Blijkbaar is sprake geweest van een misverstand aan de kant van belanghebbende. Dat is echter onvoldoende om te oordelen dat belanghebbende ten aanzien van het overschrijden van de termijn niet in verzuim is. De conclusie is derhalve dat belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank aan een verdere beoordeling van het beroep niet toe.
2.4. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien belanghebbende wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn beroep, de rechtbank het beroep ongegrond zou moeten verklaren.
2.4.1 Belanghebbende is als vrijwilliger werkzaam bij het [bureau]. Om dit werk te mogen doen, moet belanghebbende in het bezit zijn van een geldig EHBO-diploma en een geldig AED-diploma. De kosten in verband hiermee worden door belanghebbende zelf betaald en zijn door hem in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning. De inspecteur heeft de aftrek niet geaccepteerd.
2.4.2. Belanghebbende stelt dat sprake is van ongelijkheid, nu zijn collega’s die wel in dienst zijn van het [bureau] de kosten onbelast vergoed krijgen.
2.4.3. In zijn arrest van 8 juli 2005, nr. 39 870, BNB 2005, 310 heeft de Hoge Raad beslist dat de wetgever zonder overschrijding van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid heeft kunnen menen dat, voor zover hier al sprake is van gelijke gevallen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om enerzijds in de nieuwe Wet IB 2001 aan werknemers die hun arbeidskosten niet van hun werkgever vergoed krijgen niet meer de mogelijkheid te bieden hun werkelijke ter verwerving van hun inkomsten uit dienstbetrekking gemaakte kosten op hun inkomen in aftrek te brengen, en anderzijds in de Wet LB 1964 de vrijstelling voor vergoedingen van bepaalde arbeidskosten te handhaven. Nu de op dit punt door de wetgever gemaakte keuze niet van redelijke grond ontbloot is, dient deze keuze te worden geëerbiedigd. Ditzelfde heeft naar het oordeel van de rechtbank ook te gelden in het geval van belanghebbende. Het feit dat collega’s van belanghebbende een onbelaste onkostenvergoeding krijgen voor de diplomakosten, geeft belanghebbende dus geen recht op aftrek van diezelfde kosten.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep niet-ontvankelijk.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 3 maart 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers – van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.