Home

Rechtbank Breda, 12-03-2008, BC9148, AWB 05/4918

Rechtbank Breda, 12-03-2008, BC9148, AWB 05/4918

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 maart 2008
Datum publicatie
9 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC9148
Zaaknummer
AWB 05/4918

Inhoudsindicatie

Werknemer BV levert in 1998 goudgerande bonusregeling in voor een bedrag aan contanten en aandelen in de Holding van zijn werkgever. Aan de werknemer wordt een lening verstrekt ter grootte van het bedrag dat de werknemer aan loonbelasting verschuldigd was over de waarde van de aandelen. Na verkoop van de aandelen in de Holding in 2004 blijkt de opbrengst hiervan niet voldoende te zijn om de lening plus rente af te lossen. Het restant hoeft de werknemer niet terug te betalen. In geschil is of de kwijtschelding loon vormt waarover loonheffing verschuldigd is. De rechtbank acht aannemelijk dat partijen uitvoering geven aan hetgeen in 1998 is overeengekomen. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4918

Uitspraakdatum: 12 maart 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 26 september 2005 over het tijdvak 1 januari t/m 31 december 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volks¬verzekeringen opgelegd van € 343.893 en heeft bij afzonderlijke beschikking heffingsrente ten bedrage van € 12.704 in rekening gebracht.

1.2. De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 november 2005 de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen verminderd tot een bedrag van € 259.622 en de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 9.591.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 16 decemer 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 december 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2007 te [woonplaats].

Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigden, alsmede de inspecteur. De zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 05/4918 en 06/1695 zijn gezamenlijk behandeld.

1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.7. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.8. De rechtbank heeft vervolgens de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

1.9. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2008 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigden, alsmede de inspecteur. De zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 05/4918 en 06/1695 zijn gezamenlijk behandeld.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is een dochtervennootschap van [belanghebbende] [B.V.]. [directeur] is directeur van zowel belanghebbende als van Holding. Tot 1998 was [directeur] als directeur in dienst van de rechtsvoorganger van belanghebbende, [B.V.] In het kader van een management buy out is een meerderheid van de aandelen van Holding in handen gekomen van [__/__], een investeringscombinatie.

2.2. [B.V.] was op 11 februari 1997 met [directeur] een bonus¬regeling overeengekomen. Na de management buy out is [B.V.] op 16 december 1998 met [directeur] een nieuwe arbeidsovereenkomst overeengekomen waarin de oude bonusregeling grotendeels werd afgeschaft en aan [directeur] ter vergoeding daarvan het volgende werd toegezegd:

- [directeur] ontving een bedrag van bruto ƒ 2.000.000 (artikel 3)

- [directeur] verkreeg om niet 1.000.000 nieuw uit te geven aandelen Holding (artikel 2).

2.3. Als onderdeel van deze wijziging heeft belanghebbende aan [directeur], ook op 16 december 1998, een lening verstrekt ter grootte van ƒ 1.601.340. Dat was het bedrag van de loonbelasting die verschuldigd was over de waarde van de aandelen die aan [directeur] werden verstrekt. In deze overeenkomst staan onder andere deze bepalingen:

“Article 3 Interest

3.1. The borrower shall pay interest on the outstanding ammount of the loan at the rate of 5% (write: fiver per cent) par annum. All interest due with respect to the loan shall be paid at Sale or Listing.

Article 4. Repayment

The borrower shall repay the loan and any interest due thereon within ten (10) days after Listing or Sale out of the proceeds of such Listing or Sale.

Article 5. Prepayment

5.1. Full of partial prepayment of this loan shall be permitted at all times in compliance with the provisions of this article.

5.2. All prepayments under this Agreement shall be made together with accrued interest on the amount prepaid.

Article 9. Events of Default

The unpaid part of principal amount of the loan and any other amounts the Borrower owes the Lender by virtue of this agreement shall be payable without prior notice of default - and the Borrower shall therefore find itself in default vis-à-vis the Lender - in the following cases:

a. if the Borrower does not fulfill, in time or not sufficiently, one or more of its obligations arising from this agreement towards the lender;

b. if the Borrower files a petition for suspension of payments, a suspension of payments has been granted to the Borrower or the Borrower has been declared bankrupt;

c. any executory attachment is made on any shares in the share capital of [belanghebbende] Holding N.V. held bij the Borrower (or a conservatory attachment made on such shares turns into an executory attachment) that is not lifted within 10 (ten) working days;

In all cases the provisions of article 6 shall apply accordingly.”

2.4. [__/__] heeft op 18 juni 2004 haar aandelen in Holding verkocht. [directeur] heeft voldaan aan het verzoek ook zijn aandelen in Holding aan de overnemende partij te verkopen. Conform de leningovereenkomst is de opbrengst van de aandelen aangewend om de lening plus rente af te lossen. Na aftrek van de opbrengst stond nog een bedrag van € 453.626 open. Dit bedrag hoeft [directeur] niet aan belanghebbende terug te betalen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of het gedeelte van de lening dat [directeur] niet aan belanghebbende hoeft terug te betalen loon vormt waarover loonheffing verschuldigd is in 2004.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank leidt uit de stukken en hetgeen partijen te berde hebben gebracht af dat [directeur] bij de overeenkomsten van 16 december 1998 een goudgerande bonusregeling heeft ingeleverd in ruil voor de onder 2.2. vermelde tegenprestaties en dat de daarbij verstrekte lening was bedoeld om er voor te zorgen dat [directeur] zelf niets hoefde te betalen in verband met de in het kader van die overeenkomsten verkregen aandelen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat [directeur] er op mocht vertrouwen dat hij na betaling van de opbrengst van de verkoop van die aandelen ter aflossing van de schuld aan belang¬hebbende, volledig voor die schuld zou zijn gekweten, en dat belanghebbende bij uitvoering van de overeenkomst te goeder trouw datzelfde standpunt zou innemen.

4.2. Het onder 4.1. overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende, door in 2004 te accepteren dat [directeur] de restschuld van € 453.626 niet zou aflossen, uitvoering heeft gegeven aan hetgeen partijen in 1998 waren overeengekomen en dat [directeur] en belang¬hebbende daarbij over en weer hebben gehandeld als debiteur en crediteur en niet als werknemer en werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat het restant van de lening de facto is kwijtgescholden niet terug te voeren op een in 2004 bestaande, met de dienstbetrekking verband houdende omstandigheid. Derhalve is geen sprake van loon in 2004.

4.3. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.127 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu het beroepschrift in deze zaak is ingediend op 16 december 2005 en dat in de zaak met nummer 06/1695 op 3 april 2006 zijn de beroepen niet nagenoeg gelijktijdig ingesteld en is geen sprake van samenhangende zaken in de zin van het Besluit.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.127 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; en

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr A.A. den Hartog, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.