Rechtbank Breda, 18-03-2008, BD0721, AWB 07/3243
Rechtbank Breda, 18-03-2008, BD0721, AWB 07/3243
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 18 maart 2008
- Datum publicatie
- 29 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BD0721
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2009:BK7202, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 07/3243
Inhoudsindicatie
Een school verzorgt onderwijs aan leerlingen van 12 tot 18 jaar (basisonderwijs en VMBO).
1. De school is verplicht medewerking te verlenen aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming. Daar doet een leraar van de school aan mee. De school ontvangt een vergoeding, betaald uit subsidie van het Ministerie van O&W. Volgens de rechtbank is geen sprake van een dienst aan het Platform of Vwo nu het werk verricht wordt ten behoeve van de school zelf. Ook de (doorbetaalde) subsidie is onbelast.
2. De school is verplicht leraren verlof te geven voor deelname aan de Citogroep. Als zij een schadeloosstelling ontvangt moet zij dat verlof geven met behoud van salaris. Volgens de rechtbank ontstaat geen rechtsbetrekking tussen de school en de Citogroep en is dus geen sprake van een belaste dienst.
3. De school ontvangt een schadeloosstelling van een andere VMBO die gaat uitbreiden, waardoor de school minder leerlingen krijgt. Volgens de rechtbank is dat geen vergoeding voor een door de school verrichte prestatie.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3243
Uitspraakdatum: 18 maart 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 30 juni 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, alsmede de gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een bedrag van € 2.188;
- vermindert de boete tot € 218;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende, tevens bekend onder de verkorte naam [College], verzorgt onderwijs aan leerlingen van 12 tot 18 jaar.
2.2. In het voorjaar van 2006 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden over de jaren 2001 tot en met 2005 dat met name was gericht op de toepassing van de onderwijsvrijstelling als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter o, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.3. Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende bedragen van derden heeft ontvangen, en wel van de Citogroep, het Platform vmbo/roc, Vwo basis vorming en van Scholengemeenschap. Over deze vergoeding is omzetbelasting nageheven. In de naheffingsaanslag zijn de volgende bedragen begrepen:
1. Citogroep € 7.731
2. Platform vmbo/roc € 716
3. Vvo basisvorming € 8.245
4. [scholengemeenschap] € 11.875
Totaal € 28.567
2.4. De naheffingsaanslag beloopt € 30.754. Tevens is een verzuimboete vastgesteld van 10% of € 3.075 en heffingsrente ad € 2.789. Belanghebbende heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen de onder 2.3. genoemde correcties. Een bedrag van € 2.188 aan omzetbelasting en de verzuimboete van 10% worden door haar niet betwist.
2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 2.3. genoemde vergoedingen geen vergoedingen zijn voor het wettelijk geregeld onderwijs dat belanghebbende verzorgt.
2.6. In geschil is of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de ontvangen bedragen.
Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming
2.7. Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming zijn, naar de rechtbank begrijpt, ondersteunend werkzaam voor onderwijs en voor scholen, waaronder belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting nader toegelicht dat beide instellingen worden gefinancierd door subsidies vanuit het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap (O&W) en dat zij, net als alle scholen, verplicht is medewerking aan deze instellingen te verlenen en dat de betrokken leraren daar kennis van het onderwijs uitwisselen en opbouwen, bijvoorbeeld over de implementatie van nieuwe onderwijssystemen zoals het Nieuwe Leren. Deze stelling, die overeenkomt met hetgeen is vermeld in het controlerapport en die de rechtbank aannemelijk acht - voor scholen als belanghebbende is het immers noodzakelijk om, ter bevordering en handhaving van de kwaliteit van het onderwijs, te participeren in samenwerkingsverbanden en organisaties op onderwijsgebied waar kennis over onderwijssystemen wordt uitgewisseld, temeer daar, naar van algemene bekendheid is, het onderwijs in Nederland met grote regelmaat met nieuwe eisen en onderwijssystemen vanuit O&W wordt geconfronteerd - leidt tot de conclusie dat zich hier niet voordoet het ter beschikking stellen van leraren door belanghebbende aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming. Kenmerkend voor terbeschikkingstelling is immers, dat de ter beschikking gestelde persoon werkzaamheden gaat uitvoeren voor de instantie aan wie hij ter beschikking wordt gesteld. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake: de betrokken leraren verrichten hun werkzaamheden bij Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming geheel ten behoeve van belanghebbende. Ook overigens kan naar het oordeel niet worden geconcludeerd dat belanghebbende enige dienst verricht aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming
2.8. Nu belanghebbende een vergoeding ontvangt voor de door de leraren aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming bestede tijd, zal de rechtbank beoordelen of deze vergoeding uit anderen hoofde beschouwd moet worden als een vergoeding voor een prestatie in de zin van de omzetbelasting. De rechtbank begrijpt dat de vergoeding wordt betaald uit subsidies van O&W en dat die subsidies daarvoor ook zijn bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van subsidie die dient ter financiering van kosten die worden gemaakt door belanghebbende ten behoeve van de activiteiten van belanghebbende zelf. In dat geval is geen sprake van verbruik in de zin van het BTW-stelsel en zijn de werkzaamheden eigen activiteiten van belanghebbende, die de subsidiegever, de rijksoverheid (c.q. Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming als doorbetalende instantie), geen voordeel hebben opgeleverd waardoor deze kan worden aangemerkt als verbruiker van een dienst. Het gaat derhalve niet om economische activiteiten in de zin van art. 4 Zesde richtlijn en dus ook niet om diensten in de zin van artikel 4 van de Wet.
Citogroep
2.9. Voor de vergoeding van de Citogroep heeft naar het oordeel van de rechtbank het volgende te gelden. De Citogroep ontwikkelt - naar blijkt uit de openbare website – leerlingenvolgsystemen en toetsen voor het onderwijs. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat juist is hetgeen omtrent de in de CAO verplicht gestelde medewerking aan Cito is vermeld in de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2005, nr. 05/099, namelijk:
“ De werkgever verleent de werknemer, op verzoek van CEVO of CITO, kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de totstandkoming van de landelijke examens in het voortgezet onderwijs.
3. Het verlof (…) wordt verleend met behoud van bezoldiging voorzover de werkgever schadeloos wordt gesteld conform de Regeling vaststelling bedragen per klokuur, zoals door de CAO-partijen is overeengekomen."
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is onder de in de CAO-regeling geschetste omstandigheden geen sprake van terbeschikkingstelling van personeel door de school aan de Citogroep, zoals de inspecteur stelt. De school is slechts verplicht om aan leraren die voor de Citogroep werken verlof te verlenen. Het gegeven dat de school dat verlof verleent op verzoek van de Citogroep, laat geen rechtsbetrekking met betrekking tot de werkzaamheden van de betrokken leraren ontstaan tussen de school en de Citogroep. De rechtbank leidt hieruit af dat geen sprake is van een dienst door de school aan de Citogroep en dat de eventuele schadeloosstelling die de school ontvangt niet een vergoeding is voor een door de school verrichte dienst. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de school blijkens de CAO ook verplicht is verlof te verlenen aan leraren voor werkzaamheden bij de Citogroep als zij niet wordt schadeloos gesteld.
[scholengemeenschap]
2.11. Uit de tot de gedingstukken behorende “overeenkomst aanbod beroepsonderwijs in de regio [woonplaats]” blijkt dat belanghebbende de vergoeding van [scholengemeenschap] heeft ontvangen ter compensatie van het (toekomstige) gemis aan leerlingen door de uitbreiding van de [scholengemeenschap]school. Naar belanghebbende ter zitting heeft gesteld, aan de juistheid waarvan de rechtbank geen reden heeft te twijfelen, had belanghebbende ook een dergelijk bedrag als schadevergoeding ontvangen indien de zaak tot een gerechtelijke procedure - die reeds was ingeleid - zou hebben geleid. Het bedrag is onder deze omstandigheden niet ontvangen voor het afzien van voortzetten van de gerechtelijke procedure, zoals de inspecteur stelt. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een belaste prestatie van belanghebbende. Ook de inspecteur heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen duiden welke belaste prestatie belanghebbende als tegenprestatie voor de ontvangen vergoeding zou hebben verricht.
Conclusie
2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. Niet in geschil is dat de nahefingsaanslag dan moet worden verminderd tot € 2.188. Nu de belasting wordt verlaagd, verlaagt de rechtbank de verzuimboete naar evenredigheid en stelt deze vast op 10% van € 2.188 of € 218.
2.13. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.