Home

Rechtbank Breda, 18-03-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:1036 BD0805, AWB 07/2659

Rechtbank Breda, 18-03-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:1036 BD0805, AWB 07/2659

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 maart 2008
Datum publicatie
29 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD0805
Zaaknummer
AWB 07/2659

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in X (Nederland) en is sinds 1987 als koorzanger in vaste dienst werkzaam bij een operakoor in Y (België). Hij verzoekt om toepassing van de bijzondere compensatieregeling voor grensarbeiders (artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag met Belgie 2001). De rechtbank oordeelt dat belanghebbende artiest is in de zin van artikel 17 van de Verdragen met Belgie 1970 en 2001 nu dat artikel blijkens de tekst, derogeert aan toepassing van artikel 15. Het gegeven dat hij voltijds in dienstbetrekking is, maakt de kwalificatie niet anders. Belanghebbende komt niet in aanmerking voor toepassing van de bijzondere compensatieregeling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2659

Uitspraakdatum: 18 maart 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 25 mei 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is gehuwd en woont in [woonplaats] (Nederland). Hij is sinds 3 november 1987 als koorzanger in vaste dienst werkzaam bij de [operakoor], gevestigd in [woonplaats] (België). Het operagezelschap treedt gemiddeld drie a vier keer per maand op. De rest van de tijd wordt besteed aan het instuderen van muziek, zangtechniek enz. Zijn salaris in het onderhavige jaar bedroeg € 26.041,27. Hierop is door de werkgever, de [operakoor], Belgische bedrijfsvoorheffing ingehouden van € 4.777. Belanghebbende bouwt een ouderdomspensioen op en ontvangt vakantiegeld.

2.2. Belanghebbende heeft in België voor het onderhavige jaar aangifte personenbelasting voor niet-inwoners gedaan. Aan hem is vervolgens een aanslag personenbelasting opgelegd naar een gezamenlijk belastbaar inkomen van € 20.866,73. De in België verschuldigde belasting bedroeg € 3.506 (€ 3.286,50 belasting en € 220,20 opcentiemen).

2.3. Belanghebbende heeft in Nederland aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.636. Belanghebbende heeft daarin verzocht om vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen als bedoeld in artikel 13, lid 2, letter a, van de EEG-Verordening 1408/71 en om toepassing van de algemene compensatieregeling als bedoelt in artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag 2001).

2.4. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de aanslag opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Op basis van de door belanghebbende in België verschuldigde belasting van € 3.506 heeft de inspecteur de aan belanghebbende toekomende algemene compensatie als bedoeld in artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en België van 5 juni 2001 (het Verdrag 2001) berekend op nihil. De juistheid van deze berekening is niet in geschil.

2.5. In bezwaar heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de bijzondere compensatieregeling voor grensarbeiders (artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag 2001). Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het verzoek afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

2.6. Blijkens de tekst van artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag 2001 geldt de aldaar vermelde compensatieregeling ten aanzien van natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en die beloningen verkrijgen die op grond van het Verdrag van 19 oktober 1970 (het Verdrag 1970) ter heffing aan Nederland waren toegewezen en die ingevolge de bepalingen van artikel 15 van het Verdrag 2001 ter heffing aan België zijn toegewezen.

2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingheffing over de beloningen van belanghebbende onder het Verdrag 1970 slechts dan aan Nederland was toegewezen, indien op die beloningen artikel 15 van het Verdrag 1970 van toepassing was, omdat ook slechts in dat geval de belastingheffing ingevolge artikel 15 van het Verdrag 2001 aan België werd toegewezen. Belanghebbende stelt dat artikel 15 van toepassing is. De inspecteur stelt dat de beloningen vallen onder artikel 17 van zowel het Verdrag 1970 als het Verdrag 2001.

2.8. Artikel 17 van zowel het Verdrag 1970 als het Verdrag 2001 bepaalt, voor zover thans van belang, dat niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit zijn persoonlijke werkzaamheden die hij in de andere verdragsluitende Staat verricht in de hoedanigheid van artiest, zoals toneelspeler, film-, radio- of televisie-artiest, of musicus, in die andere Staat mogen worden belast.

2.9. De tekst van de bepaling is gebaseerd op de tekst van artikel 17 van het OESO-modelverdrag 1992, dat als volgt luidt:

’Notwithstanding the provisions of Articles 7 [2] and 15, income derived by a resident of a Contracting state as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio or television artiste, or a musician, from his personal activities as such may be exercised in the other State, may be taxed in the other State’.

2.10. De onderdelen 1 en 2 van het Commentaar bij het OESO-modelverdrag 1992 (hierna: Commentaar 1992) op dit artikel luiden:

’1. paragraph 1 provides that artistes and sportsmen who are residents of a Contracting State may be taxed in the other Contracting State in wich their personal activities as such are preformed, whether these are of a business or of employment nature. This provision is an exception to the rules in article 7 and to that in paragraph 2 of Article 15.

2. This provision makes it possible to avoid the practical difficulties which often arise in taxing artistes and sportsmen. Moreover too strict provisions might in certain case impede cultural exchanges. In order to overcome this disadvantage, the States concerned may, by common agreement, limit the application of paragraph 1 to business activities. To achieve this it would be suficiant to amend text of the article so that an exception is made only on the provisions in article 7. In such a case artistes and sportsmen performing in the course of an employment would automatically come within Article 15 and thus be entitled to the exemptions provided for in paragraph 2 of that Article.’.

2.11. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, die operazanger is en beroepsmatig zingt in een operakoor, artiest is in de zin van artikel 17 van de Verdragen 1970 en 2001. Het gegeven dat hij voltijds in dienstbetrekking is als operazanger, maakt de kwalificatie niet anders. Derhalve is artikel 17 van de Verdragen op hem van toepassing nu dat artikel, blijkens de tekst, derogeert aan toepassing van artikel 15. Naar het oordeel van de rechtbank is voor het standpunt van belanghebbende, dat het salaris in dit geval niet onder de met artikel 17 van het OESO-modelverdrag 1992 overeenkomende bepalingen in het Verdrag 1970 of 2001 met België kan worden gebracht, geen steun te vinden in tekst of context van die bepalingen en evenmin in het in 2.9. aangehaalde Commentaar 1992. Voornoemde bepalingen geven een van de artikelen 14 en 15 van het OESO-modelverdrag 1992 afwijkende regeling, specifiek voor artiesten en sportbeoefenaars en ongeacht de omstandigheid of zij hun persoonlijke werkzaamheden als zelfstandige arbeid of niet-zelfstandige arbeid verrichten. Artikel 17 moet dan ook als een lex specialis van artikel 15 worden aangemerkt. Indien Nederland en België anders zouden hebben bedoeld, zouden zij gebruik hebben gemaakt van de in paragraaf 2 van het in 2.9. genoemde Commentaar 1992 aangegeven mogelijkheid in hun verdragen van artikel 17 van het OESO-modelverdrag 1992 afwijkende bepalingen op te nemen.

2.12. Gelet op het vorenoverwogene vallen de inkomsten van belanghebbende onder de toepassing van artikel 17 van zowel het Verdrag 1970 als het Verdrag 2001, zodat de in artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag 2001 vastgelegde compensatieregeling niet van toepassing is. Het beroep is ongegrond.

2.13. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij voor de Belgische belastingheffing niet als artiest wordt aangemerkt omdat hij voltijds in dienstbetrekking is. Uit de aanslag personenbelasting van belanghebbende en de door de inspecteur overgelegde Circulair van 2 februari 2002 blijkt ook dat belanghebbende door de Belgische belastingdienst als een gewone werknemer/niet-inwoner in de belastingheffing wordt betrokken. De vraag of belanghebbende hierdoor in België wellicht zwaarder wordt belast dan een artiest die in België woont, valt buiten het bereik van deze procedure. De rechtbank merkt nog op dat het haar bekend is dat de Europese Commissie een procedure is gestart tegen de Belgische Staat in verband met de fiscale behandeling van onder meer buitenlandse artiesten, maar dat haar niet bekend is in hoeverre deze zaak mede betrekking heeft op de situatie van belanghebbende.

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.