Home

Rechtbank Breda, 10-04-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:1206 BD1459, AWB 07/3306

Rechtbank Breda, 10-04-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:1206 BD1459, AWB 07/3306

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 april 2008
Datum publicatie
14 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD1459
Zaaknummer
AWB 07/3306

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft voor een gehandicapte werknemer de afdrachtvermindering langdurig werklozen toegepast, terwijl zij niet beschikte over een verklaring langdurig werkloze als bedoeld in artikel 8 Wet vermindering afdracht loonbelasting/premies volksverzekeringen. Volgens belanghebbende is een dergelijke verklaring in het geval van een gehandicapte werknemer zinloos en mag deze niet als voorwaarde worden gesteld voor de afdrachtvermindering. De rechtbank oordeelt dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het belang van de verklaring niet slechts bestaat uit de vastlegging of de betreffende werknemer langdurig werkloos is, maar dat ook wordt getoetst of de werkgever geen ´gewone´ werknemers heeft ontslagen om te kunnen profiteren van de afdrachtvermindering. Derhalve kan niet worden gezegd dat de verklaring ´zinloos´ is. Nu belanghebbende niet beschikt over de vereiste verklaring langdurig werkloze, heeft zij ten onrechte de afdrachtvermindering toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3306

Uitspraakdatum: 10 april 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 21 juni 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen van € 4.921 alsmede de bij beschikking vastgestelde vergrijpboete van € 1.230.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;

- vernietigt de boetebeschikking;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende, een maatschap die een varkenshouderij exploiteert, heeft in de jaren 2001 tot en met 2004 een werknemer, [werknemer], in dienst gehad die recht had op een gedeeltelijke Wajong-uitkering. Belanghebbende heeft in al die jaren bij haar aangiften loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor deze werknemer de afdrachtvermindering langdurig werklozen toegepast. Belanghebbende beschikt niet over een verklaring langdurig werkloze als bedoeld in artikel 8 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA, tekst tot en met 2003) welk artikel blijkens artikel 33 van de WVA (tekst vanaf 2004) in dit geval nog van toepassing was vanaf 1 januari 2004.

2.2. [werknemer] is niet langdurig werkloos geweest. Grond voor toepassing van de afdrachtvermindering langdurig werklozen is artikel 9 van de Uitvoeringsregeling WVA, waarin het volgende is bepaald:

“1. Met een langdurig werkloze voor wie een verklaring langdurig werkloze kan worden afgegeven, wordt gelijkgesteld de werknemer of aanstaande werknemer:

(…)

b. die arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.”

2.3. Belanghebbende stelt dat het afgeven van een Verklaring langdurig werkloze voor een gehandicapte werknemer als [werknemer] zinloos is zodat de eis van een dergelijke verklaring in dit geval niet mag worden gesteld.

2.4. In de Memorie van Toelichting bij van het wetsvoorstel WVA is over het belang van de Verklaring langdurig werkloze onder meer het volgende gesteld:

“Aangezien de vermindering langdurig werklozen het risico in zich draagt dat verdringingseffecten zullen gaan optreden, is er (…) een aantal waarborgen ingebouwd om een dergelijke verdringing te voorkomen. Een werkgever komt voor een bepaalde werknemer slechts in aanmerking voor deze vermindering indien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan hem een in het wetsvoorstel omschreven verklaring afgeeft dat de werknemer een langdurig werkloze is in de zin van de onderhavige regeling; de Arbeidsvoorzieningsorganisatie toetst hierbij of de werkgever in het recente verleden werknemers om bedrijfseconomische redenen heeft ontslagen. De bestaande toets bij aanvraag van de Wba-verklaring wordt beperkt tot die gevallen dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie recent een ontslagvergunning heeft verleend. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie kan in geval van een situatie waarin om bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning is verleend, niettemin een verklaring langdurig werkloze afgeven indien naar haar oordeel door het afgeven van die verklaring geen verdringing zal optreden van arbeidsovereenkomsten waarop de vermindering langdurig werklozen niet van toepassing is.”(Memorie van Toelichting, TK 1995-1996, nr. 24 458, nr.3).

2.5. Uit de geciteerde passage blijkt dat het belang van de Verklaring langdurig werkelozen dus niet alleen, zoals belanghebbende stelt, zit in de vastlegging of de betreffende werknemer langdurig werkloos is. Bij afgifte van de Verklaring wordt ook getoetst of de werkgever geen “gewone” werknemers heeft ontslagen om te kunnen profiteren van de afdrachtvermindering. Die toets zal net zo goed moeten gebeuren bij een arbeidsongeschikte werknemer waarvoor dezelfde afdrachtvermindering wordt geclaimd.

2.6. Nu belanghebbende niet beschikte over een Verklaring langdurig werklozen voor [werknemer], heeft zij ten onrechte de afdrachtvermindering langdurig werklozen toegepast. De naheffing is terecht.

2.7. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de boete moet worden vernietigd.

2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond voor zover het de naheffing loonbelasting/premie volksverzekeringen betreft, en gegrond voor zover het de boete betreft.

2.9. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De kosten van de bezwaarfase worden niet vergoed nu daar blijkbaar niet om is gevraagd in de bezwaarfase.

Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.drs. M.H. van Schaik, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.