Rechtbank Breda, 29-04-2008, BD1813, AWB 07/418
Rechtbank Breda, 29-04-2008, BD1813, AWB 07/418
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 29 april 2008
- Datum publicatie
- 16 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BD1813
- Zaaknummer
- AWB 07/418
Inhoudsindicatie
Belanghebbende wenst voorzieningen te vormen voor productaansprakelijkheid en bewaarplicht. Met betrekking tot deze voorzieningen maakt zij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat per balansdatum sprake was van een redelijke mate van zekerheid dat de door haar gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/418
Uitspraakdatum: 29 april 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 20 december 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2000 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van f 346.788, alsmede de bij afzonderlijke beschikking opgelegde verzuimboete ad f 250.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, belanghebbendes gemachtigde alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking;
- handhaaft de aanslag welke na ambtshalve vermindering is vastgesteld tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 135.016;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
2. Gronden
2.1. Belanghebbendes activiteiten bestaan uit de handel in en montage van aluminium en kunststof ramen, deuren, serres en aanverwante artikelen. Zij heeft voor het jaar 2000 aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van f 303.372 negatief. Over het onderhavige jaar heeft belanghebbende ten laste van de winst gedoteerd aan voorzieningen voor montage, productaansprakelijkheid en bewaarplicht tot bedragen van respectievelijk f 211.772, f 343.084 en f 95.304. De inspecteur heeft met dagtekening 21 augustus 2004 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 346.788. Hierbij zijn de dotaties aan de voorzieningen niet geaccepteerd. Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. In februari 2007, dus nadat belanghebbende het onderhavige beroep had ingesteld, heeft de inspecteur de dotatie aan de voorziening montage alsnog geaccepteerd en bijgevolg de aanslag ambtshalve verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van
f 135.016.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de dotatie aan de voorzieningen voor productaansprakelijkheid en bewaarplicht terecht heeft gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd.
2.3. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417 (BNB 1998/409) volgt dat ten laste van de winst een voorziening voor toekomstige uitgaven mag worden gevormd, indien die (toekomstige) uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en terzake van de uitgaven (op de balansdatum) een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. De bewijslast dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan, rust op belanghebbende.
Voorziening productaansprakelijkheid
2.4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot de voorziening productaansprakelijkheid, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat per balansdatum sprake was van een redelijke mate van zekerheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Belanghebbende heeft weliswaar een gedetailleerde berekening van de dotatie aan de voorziening overgelegd, maar deze berekening is gebaseerd op diverse aannames en gemiddelde kosten. Deze aannames en kosten worden niet onderbouwd met concrete gegevens van het bedrijf van belanghebbende zelf, zodat geen, althans onvoldoende inzicht is geboden in de kans of waarschijnlijkheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Dat de aannames en gemiddelde kosten, wat daar verder van zij, zijn afgeleid van een met belanghebbende vergelijkbaar bedrijf doet aan het voorgaande niet af.
2.4.2. Voor een omkering van de bewijslast in die zin dat deze komt te rusten op de inspecteur zoals belanghebbende bepleit, ziet de rechtbank in redelijkheid geen grond. Overigens vindt een dergelijke omkering geen steun in het recht.
Voorziening bewaarplicht
2.5. Ook met betrekking tot de voorziening bewaarplicht heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat per balansdatum sprake was van een redelijke mate van zekerheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Belanghebbende heeft weliswaar een gedetailleerde berekening van de dotatie aan de voorziening overgelegd, maar deze berekening is gebaseerd op diverse aannames en gemiddelde kosten, die niet worden onderbouwd met concrete gegevens van het bedrijf van belanghebbende zelf. Gelet hierop is geen, althans onvoldoende inzicht geboden in de kans of waarschijnlijkheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Dat de aannames en gemiddelde kosten, wat daar verder van zij, zijn gebaseerd op ervaringscijfers van vennootschappen die tot hetzelfde concern als belanghebbende behoren, doet aan het voorgaande niet af. De enkele stelling van belanghebbende dat zij, net als de overige vennootschappen van het concern, bijzondere belangstelling geniet van de zijde van de belastingdienst, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat op de balansdatum sprake is van een redelijke mate van zekerheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen.
Slotsom
2.6. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
3. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn in de samenhangende zaken bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/417 en 07/418 op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan de helft, € 322 voor de onderhavige zaak.
Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt en niet is gebleken dat zij om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2008 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. D. Hund, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.