Home

Rechtbank Breda, 22-04-2008, BD2216, AWB 06/4339

Rechtbank Breda, 22-04-2008, BD2216, AWB 06/4339

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
27 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD2216
Zaaknummer
AWB 06/4339

Inhoudsindicatie

Belanghebbende kweekt aardbeiden die zijn geoogst door Poolse arbeiders. Deze Poolse arbeiders zijn door belanghebbende geworven en aanvankelijk te werk gesteld bij een Poolse vennootschap. Nadat belanghebbende de benodigde tewerkstellingsvergunningen heeft verkregen, zijn de Poolse arbeiders in dienst van belanghebbende getreden. Belanghebbende heeft haar aardbeien op stam verkocht aan de Poolse vennootschap. Aan de Poolse vennootschap is ter zake van de Poolse arbeiders een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd die onbetaald is gebleven.

Belanghebbende is volgens de rechtbank als inlener van de Poolse arbeiders terecht aansprakelijk gesteld voor een evenredig gedeelte van de onbetaald gebleven naheffingsaanslag LB/PVV.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4339

Uitspraakdatum: 22 april 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

VOF [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna belanghebbende en ontvanger genoemd.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 1 juli 2005 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 24.005. Deze aansprakelijkstelling betreft € 21.820 aan nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) vermeerderd met een bedrag van € 2.185 aan invorderingsrente ter zake van die nageheven loonheffing over de periode 6 augustus 2002 tot 1 juli 2005. De aansprakelijkstelling betreft een deel van de aan [Poolse Vennootschap] opgelegde naheffingsaanslag loonheffing over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 en dagtekening 22 juli 2002.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2006 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 29 augustus 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 281.

1.4. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende de gemachtigde, alsmede de ontvanger.

1.6. De ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota overgelegde kopie van de overeenkomst met [Poolse Vennootschap] en de daarbij behorende drie bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende exploiteert een tuinbouwbedrijf. Belanghebbende verbouwt asperges, aardbeien, prei en fruit. In het jaar 2000 zijn in het tuinbouwbedrijf van belanghebbende de aardbeien geoogst door Poolse arbeiders. Deze Poolse arbeiders zijn door belanghebbende geworven en aanvankelijk te werk gesteld bij de [Poolse Vennootschap]. Belanghebbende heeft bij overeenkomst van 1 mei 2000 haar aardbeien op stam verkocht aan [Poolse Vennootschap]. Met ingang van 20 juni 2000, de datum waarop belanghebbende de benodigde tewerkstellingsvergunningen verkreeg, zijn de Poolse arbeiders in dienst van belanghebbende getreden.

2.2. De inspecteur heeft [Poolse Vennootschap] als inhoudingsplichtige in de loonheffing betrokken en uitgenodigd tot het doen van aangifte. [Poolse Vennootschap] heeft hier geen gevolg aan gegeven. Vervolgens heeft de inspecteur aan [Poolse Vennootschap] een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 naar een bedrag van € 5.309.228. De naheffingsaanslag is berekend met toepassing van het zogenoemde anoniementarief van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). [Poolse Vennootschap] heeft de belasting niet voldaan. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een deel van deze aanslag, uitgaande van een aan haar toe te rekenen nettoloon van ƒ 32.057,59.

2.3. Tot de stukken behoort de overeenkomst tussen belanghebbende en [Poolse Vennootschap] van 1 mei 2000 met objectnummer [000] en contractnummer [0000]. Deze overeenkomst luidt als volgt:

"OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP

De ondergetekenden:

1. [verkoper], gevestigd in Nederland te [woonplaats] aan de [straat] hierna te noemen de verkoper;

2. [Poolse Vennootschap] gevestigd in Polen, te [woonplaats] hierna te noemen de koper.

De koper en de verkoper zijn een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan, waarvan de inhoud alsmede de daarop van toepassing zijnde voorwaarden en bepalingen worden weergegeven in de hierna opgenomen artikelen 1 tot en met 10. Bij het tot stand komen van deze overeenkomst hebben de koper en de verkoper zich laten leiden door de volgende feiten en overwegingen.

A. De verkoper heeft een tuinbouwbedrijf in Nederland en wenst het gebruik van zijn produktiefaci1iteiten optimaal te benutten alsmede de produktie, afzet en export van dit tuinbouwbedrijf te stimuleren door het verkopen van zijn produkten in en buiten Nederland.

B. De koper wenst tuinbouwprodukten te produceren te kopen in Nederland teneinde de import en haar handelsgebied te verbeteren en te vergroten.

C. De verkoper en koper wensen een overeenkomst van koop en verkoop aan te gaan met betrekking tot de opbrengsten van een nader te bepalen produktie van in de bijlage onder 2 genoemd produkt, waartoe de verkoper en koper op nader te bepalen wijze elkaar wederzijds zullen ondersteunen maar waarbij het risico van de produktie zowel formeel als daadwerkelijk overgaat op de koper.

OMSCHRIJVING VAN HET VERKOCHTE EN GEKOCHTE

ARTIKEL 1

1.1 De verkoper heeft verkocht aan de koper en de koper heeft gekocht van de verkoper de oogst van de in de bijlage onder 2 genoemd produkt gedurende de in de bijlage onder 5 en 6 genoemde periode te velde, te kweken en als volgroeid produkt te oogsten van de in de bijlage onder 1 genoemde cultuurgronden.

1.2 De verkoper en koper gaan er voor deze overeenkomst vanuit dat de in het vorige lid bedoelde oogst van in de bijlage genoemd produkt een totale omvang zal hebben van de hoeveelheid als genoemd onder 3 van de bijlage. Indien deze hoeveelheid meer of minder is, is het voordeel of nadeel daarvan voor rekening en risico van de koper.

1.3 De verkoper verplicht zich tot levering en de koper verplicht zich tot afname van de in lid 1.1 genoemde oogst van in de bijlage genoemd produkt.

KOOPSOM

ARTIKEL 2

2.1 De koopsom bedraagt als genoemd onder 4 in de bijlage.

2.2 De koopsom wordt niet gewijzigd indien de oogst van in de bijlage genoemd produkt meer of minder beloopt dan de oogst waarvan de koper en/of de verkoper uitgingen bij het aangaan van deze overeenkomst.

BETALING VAN DE KOOPSOM EN GARANTIES

ARTIKEL 3

3.1 Binnen drie weken na levering en afname van een gedeelte van de in de bijlage genoemd produktoogst zal de koper de koopsom geheel of gedeeltelijk betalen.

3.2 De koper dient na een afname of levering van een gedeelte van de totale in de bijlage genoemd produktoogst een deel van de totale koopsom te betalen naar de verhouding tussen het aantal geleverde en afgenomen kilo’s of stuks van in de bijlage genoemd produkt en de totale in de bijlage genoemd produktoogst, zoals deze bij het aangaan

van deze overeenkomst werd bepaald in lid 1.2.

RETENTIERECHT

ARTIKEL 4

4.1 De koper erkent dat de verkoper gebruik kan maken van het retentierecht.

4.2 De koper geeft bij deze zijn recht tot verdediging tegen het verlies van zijn eigendomsrechten van het aangeboden en niet betaalde gedeelte van de in lid 1.1 bedoelde in de bijlage genoemd produktoogst op en is zijnerzijds dan van rechtswege ontslagen van zijn afnameverplichting voor dat gedeelte indien de verkoper van het in het vorige lid bedoelde retentierecht gebruik maakt.

BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE KOPER

ARTIKEL 5

5.1 De koper verklaart dat hij voor de duur van de overeenkomst het groeirisico volledig voor zijn rekening en risico zal nemen.

5.2 De koper zal de verkoper vrijwaren voor alle verplichtingen welke voortvloeien uit kwalitatieve en kwantitatieve reclames en klachten indien en voor zover deze verband houden met het groei risico.

5.3 De koper verklaart het risico te dragen dat de oogst niet tot een commerciële kwaliteit kan worden gekweekt of geoogst of in kwantiteit onder de algemeen gangbare norm, geldende voor de produktie van in de bijlage genoemd produkt onder gelijke omstandigheden, zal liggen.

BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE VERKOPER

ARTIKEL 6

6.1 De verkoper verplicht zich tot het beschikbaar stellen aan de koper van de onder 1.1 genoemde percelen voor de realisatie door de koper van de onder 1.1 gemelde handelingen in verband met de in artikel 1 genoemde oogst gedurende de in de lid 1.1 genoemde periode.

6.2 De verkoper verplicht zich gedurende de in lid 1.1 genoemde periode tot het beschikbaar stellen aan de koper van diverse voorzieningen, werktuigen, infrastructuur, hulpmiddelen en de benodigde energie voor het aandrijven van voorzieningen en werktuigen en het beheren van genoemde infrastructuur noodzakelijk voor het kweken en oogsten van de onder lid 1.1 genoemde oogst van commerciële kwaliteit.

6.3 De vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de in dit artikel gemelde faciliteiten en voorzieningen worden geacht te zijn begrepen in de in artikel 2 genoemde koopsom.

6.4 De verkoper geeft de koper en zijn personeelsleden en/of vennoten en/of partners en/of executives van de koper het onherroepelijk recht om gedurende de in lid 1.1 gestelde periode te allen tijde de in lid 1.1 gemelde percelen te betreden al dan niet met enige vorm van uitrustingsstukken, werktuigen of transportmiddelen indien en voor zover deze direct of indirect dienend zijn aan het inspecteren, bewaken, verzorgen, bewerken, kweken, oogsten en transporteren van de in artikel 1 bedoelde oogst.

BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST

ARTIKEL 7

7.1 De overeenkomst loopt teneinde op 31-12-2000.

7.2 De overeenkomst loopt teneinde nadat de in artikel 1 bedoelde oogst geleverd en afgenomen is en voor het overige zowel koper als verkoper aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst hebben voldaan.

7.3 De overeenkomst kan voor het in lid 7.2 genoemde tijdstip in onderling overleg en met instemming van zowel verkoper als koper worden beëindigd door ondertekening van een schriftelijke verklaring.

7.4 Met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt ontbonden, wordt de verkoper eigenaar van de aan de koper verkochte oogst in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt.

7.5 Koper en verkoper kunnen in onderling overleg de duur van deze overkomst verlengen tot een nader te bepalen datum.

VESTIGING OPSTALRECHT

ARTIKEL 8

8.1 De koper en de verkoper kunnen van elkaar vorderen om voor de duur van deze overeenkomst een recht van opstal te vestigen op de beplantingen, die de verkoper in eigendom heeft op de in lid 1.1 genoemde percelen.

8.2 In de notariële akte van vestiging van het in lid 8.1 bedoelde opstalrecht neemt de koper de verplichting op zich om aan de verkoper op de tijdstippen waarop het produkt wordt geoogst of voorbereid is voor afname conform het bepaalde in artikel 3 de koopsom te betalen.

KOSTEN

ARTIKEL 9

Alle kosten op deze overeenkomst van koop en verkoop betrekking hebbende, zijn voor rekening van de koper of de door hem aan te wijzen derde, met dien verstande dat een en ander voor rekening van de koper blijft indien de derde in gebreke is.

TOEPASSELIJK RECHT

ARTIKEL 10

10.1 Op deze overeenkomst is steeds het Nederlands recht van toepassing.

10.2 Alle geschillen, welke niet in onderling overleg kunnen worden opgelost en welke niet tot de competentie van de kantonrechter behoren, voortvloeiende uit of verband houdend met de uitvoering van deze overeenkomst worden door ondergetekenden in eerste aanleg aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement waarin de verkoper zijn woonplaats heeft gekozen.

10.3 De in deze overeenkomst genoemde bijlage wordt geacht een onlosmakelijk deel uit te maken van deze overeenkomst, en daar een geheel mee te vormen.

Aldus opgemaakt te [woonplaats] en ondertekend

te [woonplaats] op 01-05-2000."

2.4. Tot de stukken behoren twee bijlagen als vermeld in artikel 1.1. van de overeenkomst. Uit deze bijlagen kunnen de volgende producten, prijzen en cultuurgronden worden afgeleid:

Produkt Hoeveelheid Prijs (ƒ) Oogstperiode Kadastraal Ha opp

Aardbeien 23.400 kg 58.500 26/5 tot 26/6 [woonplaats], sectie [0000]

Aardbeien 27.000 kg 65.475 28/5 tot 26/6 [woonplaats], sectie [0000] 00.97.00

Tevens behoort tot de stukken een aanvullende overeenkomst ondertekend op 9 en 2 oktober 2000 door respectievelijk belanghebbende en [Poolse Vennootschap], inhoudend een aanpassing van de tweede bijlage bij de overeenkomst van 1 mei 2000. De einddatum is 16 juni 2000 geworden met een prijs van ƒ 45.000. De aanpassing is het gevolg van het feit dat belanghebbende tewerkstellingsvergunningen heeft gekregen voor de Poolse arbeiders, die toen bij haar in dienstbetrekking zijn gekomen zodat de samenwerking met [Poolse Vennootschap] kon worden beëindigd.

2.5. De inspecteur heeft de winst, die [Poolse Vennootschap] heeft gemaakt op het met belanghebbende gesloten contract, toegerekend aan belanghebbendes vennoten onder aftrek van een bedrag van f 27.797 aan personeelskosten . Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake was van een schijncontract. De vennoten van belanghebbende hebben geen bezwaar gemaakt tegen de door die winstcorrectie lager vastgestelde verliezen over het jaar 2000. Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat de aansprakelijkstelling, uitgaande van toepassing van het anoniementarief en een lager bedrag aan nettolonen, kan worden gesteld op € 17.596,37 (exclusief invorderingsrente)

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Is belanghebbende op grond van artikel 34 of 35 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) in samenhang met artikel 16 van de Wet financiering volksverzekeringen terecht en tot een juist bedrag als inlener van arbeidskrachten van [Poolse Vennootschap], dan wel als aannemer aansprakelijk gesteld voor de door [Poolse Vennootschap] onbetaald gelaten loonheffing.

3.1.2. Is belanghebbende terecht en tot een juist bedrag aansprakelijk gesteld voor de invorderingsrente op grond van artikel 32, tweede lid, van de Wet.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de ontvanger bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert, naar hij ter zitting heeft verklaard, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aansprakelijkstelling voor de loonheffing tot een bedrag van € 17.596,37 met evenredige aanpassing van de invorderingsrente en handhaving van de aansprakelijkstelling voor de invorderingsrente voor de periode van 6 augustus 2002 tot 1 juli 2005.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat de contracten tussen belanghebbende en [Poolse Vennootschap] omtrent de verkoop van oogst op stam, niet weerspiegelen hetgeen werkelijk tussen deze partijen is overeengekomen. De rechtbank leidt uit de stukken alsmede hetgeen ter zitting is verklaard af, dat de verkoop van oogst op stam door belanghebbende aan [Poolse Vennootschap] als zodanig is opgezet om belanghebbende aan personeel te helpen voor de oogst van haar producten, aangezien zij op grote problemen stuitte bij het werven van Nederlands personeel en het op normale wijze inhuren van Pools personeel problematisch was zolang belanghebbende geen tewerkstellingsvergunningen had. De rechtbank acht in het verlengde hiervan aannemelijk dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden en dat derhalve geen sprake is geweest van verkoop van oogst op stam.

4.2. Vaststaat dat de werkzaamheden van de Poolse arbeiders het plukken en waar nodig het bewerken van geplukte aardbeien betroffen en dat die werkzaamheden zijn voortgezet nadat belanghebbende tewerkstellingsvergunningen had gekregen en de Poolse werknemers zelf in dienst had genomen. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende steeds de zeggenschap heeft gehad wanneer welke werkzaamheden door wie moesten worden verricht, dat belanghebbende besliste hoe het werk moest worden gedaan en die werkzaamheden controleerde.

4.3. Van inlening is sprake indien de werknemers aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld om onder haar leiding of toezicht werkzaamheden te verrichten. Daarbij is de mate van leiding en toezicht afhankelijk van de aard en de omvang van de werkzaamheden. Indien de werkzaamheden zo eenvoudig zijn dat deze, al dan niet na een algemene instructie of opgave van het verlangde resultaat, (nagenoeg) voor zich spreken, kan toezicht daarop feitelijk (nagenoeg) achterwege blijven om niettemin te voldoen aan het hiervoor bedoelde wettelijk criterium van toezicht of leiding. Het gaat immers niet om het feitelijke toezicht en de feitelijke instructies maar om de vraag of er een zodanige gezagsverhouding bestond tussen belanghebbende en de arbeiders dat sprake is van leiding en toezicht in de zin van artikel 34, eerste lid, van de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de in 4.1 vastgestelde werkzaamheden en gezagsverhouding sprake van leiding en toezicht in de zin van artikel 34, eerste lid, van de Wet. Belanghebbendes andersluidende stelling wordt derhalve verworpen.

4.4.1. Belanghebbende stelt subsidiair dat [Poolse Vennootschap] in Nederland niet inhoudingsplichtig was voor de loonbelasting, gelet op artikel 15, tweede lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belasting naar het inkomen (hierna: het Verdrag).

4.4.2. Volgens artikel 15, eerste lid, van het Verdrag mogen inkomsten uit werkzaamheden die een inwoner van een land in dienstbetrekking verricht in een ander land (de werkstaat, in dit geval dus Nederland) in dat andere land (Nederland) worden belast. Het tweede lid geeft hierop een uitzondering. Het loon mag worden belast in de woonstaat (Polen) indien

a. de genieter in Nederland verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en

b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van Nederland is, en

c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in Nederland heeft.

4.4.3. Nu het in de tuinbouwsector en zeker bij een onderneming als die van belanghebbende in beginsel gaat om seizoenarbeid, acht de rechtbank het heel goed mogelijk dat de Poolse werknemers in een tijdvak van 12 maanden niet meer dan 183 dagen in Nederland hebben gewerkt. Het is in beginsel echter aan belanghebbende, als partij die een beroep doet op deze uitzondering in het Verdrag, om aannemelijk te maken ten aanzien van elke werknemer dat en in hoeverre het maximum van 183 dagen niet is overschreden. Belanghebbende heeft dit bewijs naar het oordeel van de rechtbank niet geleverd. Zij heeft immers geen enkele informatie over de Poolse werknemers verstrekt.

4.4.4. Het onder 4.4.1. tot en met 4.4.3. overwogene leidt tot de conclusie dat Nederland gerechtigd was belasting te heffen over het loon van de Poolse werknemers.

4.5. Belanghebbende heeft gesteld dat bij de naheffingsaanslag ten onrechte is uitgegaan van directe brutering omdat [Poolse Vennootschap] de loonheffing op de werknemers zal verhalen. Vaststaat dat [Poolse Vennootschap] geen loonbelasting heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat [Poolse Vennootschap] wel inhoudingsplichtig was, op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel b, van de Wet LB. Dan is volgens de tekst van artikel 31 Wet LB het eindheffingsregime van toepassing. Het eindheffingsregime gaat uit van directe brutering, tenzij de inhoudingsplichtige onder overlegging van daartoe noodzakelijke gegevens anders verzoekt. Niet is gesteld of gebleken dat [Poolse Vennootschap] heeft verzocht om toepassing van eindheffing achterwege te laten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de loonheffing terecht is uitgegaan van eindheffing en dus van brutering.

4.6. Belanghebbendes heeft ook gesteld dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 34, paragraaf 5, van de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad) ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de door [Poolse Vennootschap] verschuldigde loonbelasting voor zover deze is berekend naar het in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde anoniementarief.

4.6.1. Artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

"De inlener die zich niet met vrucht op disculpatie kan beroepen is in beginsel ten volle aansprakelijk voor de loonbelasting die verschuldigd is in verband met het verrichten van de werkzaamheden door de werknemer van de uitlener, ook als deze loonbelasting berekend is met toepassing van het anoniementarief.

Een matiging van de primaire aansprakelijkheid dient evenwel te worden verleend als de inlener op deugdelijke wijze de identiteit van de werknemer kan aantonen en tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan diens loon - terzake van de werkzaamheden - kan worden geïndividualiseerd. De inlener kan dit doen door een door hemzelf bijgehouden administratie te overleggen waarin de naam, adres, woonplaatsgegevens, de geboortedatum, het sofinummer van de werknemer, een specificatie van de gewerkte uren en een kopie van het identiteitsbewijs zijn opgenomen.

In dat geval zal de ontvanger de hoogte van de aansprakelijkheid voor de betreffende inlener verlagen. Deze verlaging kan al plaatsvinden ten tijde van de aansprakelijkstelling maar ook in de bezwaar- of (hoger) beroepsfase en geschiedt aan de hand van de volgende herrekeningsregels.

Het terzake van de werkzaamheden betaalde loon van de werknemer wordt gebruteerd met gebruikmaking van een marginaal percentage, welk percentage wordt verkregen door het gemiddelde van tweemaal het evenredig gemiddelde van de 'geknipte' tarieven in de laagste tariefschijf en eenmaal het percentage van de middelste tariefschijf volgens artikel 20a, juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Voornoemde berekeningsmethode is uitgewerkt in bijlage VIA bij deze leidraad. De belasting terzake van de werkzaamheden waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, wordt vervolgens berekend met toepassing van hetzelfde (marginale) percentage. (...)

Deze 'tariefmatiging', die overigens niet van invloed is op de hoogte van de naheffingsaanslag, vindt niet plaats en beperking van de hoogte van de aansprakelijkheid blijft mitsdien achterwege als de inlener wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de uitlener met anoniem (zwart) personeel werkte.".

4.6.2. Belanghebbende stelt dat er in het jaar 2000 geen anonieme werknemers van [Poolse Vennootschap] bij haar hebben gewerkt en dat op verzoek een lijst van namen kan worden verstrekt van deze werknemers. De rechtbank stelt voorop dat het heel wel mogelijk is dat belanghebbende beschikt over kopieën van identiteitsbewijzen en andere gegevens van de Poolse werknemers; zij heeft immers die werknemers later zelf in dienst genomen. Belanghebbende heef echter niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij ook beschikt over gegevens aan de hand waarvan het loon terzake van de bij belanghebbende verrichte werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd. De Leidraad stelt dat wel als eis voor het niet toepassen van het anoniementarief en de rechtbank is van oordeel dat deze eis niet disproportioneel is omdat alleen met deze gegevens de totale loonsom is te herleiden naar het loon per individu. Belanghebbende komt dan niet in aanmerking voor matiging van de aansprakelijkstelling op grond van artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad.

4.7. De dagtekening van de naheffingsaanslag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld is 22 juni 2002. De verjaringstermijn van vijf jaar (artikel 27 van de Wet) verloopt dan op 22 juni 2007. De beschikking waarbij belanghebbende aansprakelijk werd gesteld is gedagtekend 1 juli 2005, dus ruimschoots vóór 22 juni 2007. Belanghebbendes stelling dat de aansprakelijkstelling moet komen te vervallen wegens tijdsverloop wordt derhalve door de rechtbank verworpen.

4.8. Op grond van het in 4.1. tot en met 4.7. overwogene is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende terecht ingevolge artikel 34 van de Wet als inlener van arbeidskrachten van [Poolse Vennootschap] aansprakelijk is gesteld voor de door [Poolse Vennootschap] onbetaald gelaten loonheffing ter zake van die arbeidskrachten. Tevens acht de rechtbank de hoogte van die aansprakelijkstelling zoals nader is geconcludeerd door de ontvanger, niet te hoog.

4.9. Belanghebbende is op grond van artikel 32, tweede lid, van de Wet tevens aansprakelijk gesteld voor de invorderingsrente. De ontvanger, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het belopen van die invorderingsrente aan belanghebbende is te wijten. De enkele stelling van de ontvanger dat belanghebbende doelbewust deelnam aan de samenwerkende groep van tuinders met onder andere het oogmerk om aan belastingheffing te ontkomen via de voorgewende koop- verkoopovereenkomsten met de Poolse vennootschap, is daartoe onvoldoende. Belanghebbende betwist deze stelling en de rechtbank acht belanghebbendes verklaring dat zij enkel tijdelijk oogst op stam aan [Poolse Vennootschap] heeft verkocht omdat zij niet zelf tijdig aan personeel kon komen, aannemelijk. De ontvanger heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat belanghebbende niet aan haar fiscale verplichtingen pleegt te voldoen. De marge tussen de door [Poolse Vennootschap] te behalen verkoopprijzen en hetgeen [Poolse Vennootschap] aan belanghebbende betaalde, is ruim voldoende voor de betaling van loonheffing. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van belanghebbendes verklaring dat zij er van uit ging dat [Poolse Vennootschap] aan al haar verplichtingen zou voldoen. Belanghebbende kan derhalve niet tevens aansprakelijk worden gesteld voor de invorderingsrente zodat de beschikking in zoverre onjuist is.

4.10. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond. De aansprakelijkstelling wordt verminderd tot een bedrag van € 17.596,37, zonder aansprakelijkstelling voor invorderingsrente.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1) en € 50 reiskosten van de vennoten van belanghebbende.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de beschikking;

- bepaalt dat belanghebbende aansprakelijk is voor een bedrag van € 17.596,37;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 533, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.A. den Hartog en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.