Home

Rechtbank Breda, 30-05-2008, BD5877, AWB 07/1371

Rechtbank Breda, 30-05-2008, BD5877, AWB 07/1371

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 mei 2008
Datum publicatie
1 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5877
Zaaknummer
AWB 07/1371

Inhoudsindicatie

De rechtbank beschouwt de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen als mede behelsende een beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van nihil en het beroep mede als beroep tegen deze beschikking en stelt de nog in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek vast (artikel 6.2b Wet IB 2001).

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1371

Uitspraakdatum: 30 mei 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 februari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.933.

Zitting

Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0;

- stelt het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vast op € 3.878;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 483, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende was het gehele onderhavige jaar gehuwd. Volgens de door haar ingediende aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bestonden de inkomsten uit eigen woning uit € 2.483 huurwaardeforfait en € 39.292 rente en kosten van leningen voor de eigen woning. Het saldo is geheel aan belanghebbende toegerekend. Het saldo van de leningen voor de eigen woning bedroeg volgens de aangifte € 450.000 per 31 december 2003. Belanghebbende heeft voorts een bedrag van € 8.856 aan ziektekosten in aftrek gebracht van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur haar een vragenbrief over de inkomsten uit eigen woning en de ziektekosten gestuurd. Uit het antwoord op deze vragenbrief heeft de inspecteur afgeleid dat een aftrek voor kosten van de eigen woning kon worden aanvaard tot een bedrag van

€ 14.703. Voorts heeft de inspecteur uit de door belanghebbende verstrekte gegevens afgeleid dat voor ziektekosten een bedrag van € 3.527 in aftrek kon worden aanvaard. De aanslag is dienovereenkomstig opgelegd met als dagtekening 20 december 2006.

2.2. Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 21 december 2006, door de inspecteur ontvangen op 27 december 2006, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en daarbij de aanslag gehandhaafd.

2.3. In geschil is het antwoord op de vraag welk bedrag als aftrekbare kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 in aanmerking moet worden genomen.

2.4. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de gehele lening van

€ 450.000 is aangewend voor verbouwing en kosten van de eigen woning en dat op basis daarvan een bedrag van € 39.292 als rente en kosten in aanmerking moet worden genomen. Ter onderbouwing van dit standpunt volstaat zij met een verwijzing naar hetgeen zij bij de aanslagregeling heeft aangevoerd, namelijk de door haar verstrekte nota’s tot een totaalbedrag van € 50.448. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat een bedrag van € 30.387 als rente en kosten in aanmerking moet worden genomen. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat een bedrag van € 29.585 als rente en kosten in aanmerking moet worden genomen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat, gezien de in beroep verstrekte informatie, een bedrag van € 29.741 in aftrek kan worden toegelaten en dat het verzamelinkomen moet worden gesteld op nihil.

2.5. Artikel 3.120 van de Wet IB 2001 (tekst 2003) bepaalt, voorzover hier van belang:

1. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:

a. de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld;

(…).

Artikel 3.123 van de Wet IB 2001 (tekst 2003) bepaalt:

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.

2.6. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een bedrag van € 450.000 is aangewend voor verbouwing en kosten van de eigen woning. Met de door haar verstrekte nota’s tot een bedrag van € 50.448 kan zij immers niet de stijging van de lening van € 269.772 op 1 januari 2000 tot € 450.000 op 31 december 2003 verklaren. Haar primaire standpunt moet dan ook worden verworpen.

Ten behoeve van haar subsidiaire standpunt stelt belanghebbende dat twee door haar overgelegde facturen op naam van Basix Networking B.V. dienen te worden geaccepteerd als kosten van de eigen woning, omdat deze facturen door haar zijn betaald. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, heeft belanghebbende, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de facturen daadwerkelijk voor haar rekening zijn gekomen en dat het om kosten van de eigen woning van belanghebbende gaat. Ook haar subsidiaire standpunt moet derhalve worden verworpen.

2.7. Op grond van de door belanghebbende verstrekte bescheiden is de rechtbank, met de inspecteur, van oordeel dat een bedrag van € 29.741 voor aftrek in aanmerking komt. Het inkomen in box 1 dient derhalve te worden gesteld op € 2.422 vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Dit bedrag kan dan ook maximaal als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen, hetgeen resulteert in een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Het vorenstaande leidt tot toepassing van de drempel van artikel 6.24, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 (tekst 2003) in plaats van de drempel van artikel 6.24, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001 (tekst 2003). Met toepassing van de verhoging van artikel 6.24, tweede lid, onder b, van de Wet IB 2001 bedraagt het saldo van de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek derhalve € 3.878. Dit bedrag is als volgt berekend. Het totaal van de bij de aanslagregeling vastgestelde buitengewone uitgaven bedraagt € 4.944. Op dit bedrag komt in mindering de drempel van artikel 6.24, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001, namelijk € 744. Met toepassing van de verhoging van artikel 6.24, tweede lid, onder b, van de Wet IB 2001 van in casu € 2.100 komt het bedrag van de persoonsgebonden aftrek op € 6.300. Het vastgestelde belastbaar inkomen van € 2.422 komt hierop in mindering, hetgeen resulteert in een nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek van € 3.878.

2.8. Artikel 6.2b van de Wet IB 2001 (tekst 2003) bepaalt dat de inspecteur het bedrag van de op enig tijdstip niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek ingeval de verschuldigde belasting over een kalenderjaar nihil bedraagt, vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. De rechtbank beschouwt de aanslag als mede behelsende een beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van nihil en het beroep mede als beroep tegen deze beschikking, en zal de nog te in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek vaststellen op € 3.878.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.