Rechtbank Breda, 04-06-2008, BD5915, AWB 07/1149
Rechtbank Breda, 04-06-2008, BD5915, AWB 07/1149
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 4 juni 2008
- Datum publicatie
- 1 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5915
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2009:BL7430, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 07/1149
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting / herinvesteringsreserve
Belanghebbende heeft een stuk grond verkocht en daarbij een boekwinst behaald, ter zake waarvan zij een herinvesteringsreserve wil vormen. De enige vraag die partijen verdeeld houdt is die of betreffend stuk grond voor belanghebbende een bedrijfsmiddel vormde of voorraad. De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van aankoop van betreffende grond niet de overheersende bedoeling bestond tot verkoop daarvan op de eerstkomende geschikte gelegenheid. Daaraan doet niet af dat de grond, in afwachting van de geschikte gelegenheid tot verkoop, is verpacht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1149
Uitspraakdatum: 4 juni 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 februari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 614.741.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. In juli 1995 heeft belanghebbende, als vennootschap in oprichting, een stuk grond gekocht, gelegen in het uitbreidingsplan [gebied] in de gemeente [woonplaats]. Bij overeenkomst van 10 juli 1995 heeft Aannemings- en Handelsonderneming [B.V.] de onverdeelde helft van de grond van belanghebbende gekocht. Bij notariële akte van diezelfde datum hebben belanghebbende en [B.V.] de grond verkocht aan de gemeente [woonplaats]. De grond is bij notariële akte van 29 juni 1999 aan belanghebbende en aan [B.V.], ieder voor de onverdeelde helft, geleverd. In de periode 1999 tot en met 2003 hebben belanghebbende en [B.V.] de grond, telkens voor een periode van een jaar, verpacht aan [maatschap].
2.2. In april 2003 hebben belanghebbende en [B.V.] een gedeelte van de in 2.1 genoemde grond verkocht aan [B.V.], een 100% zustervennootschap van belanghebbende, welke tot 1 januari 2003 deel uitmaakte van dezelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting als belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende bij deze verkoop een boekwinst heeft behaald ter grootte van € 672.865.
2.3. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor de in 2.2 genoemde winst een herinvesteringsreserve kan vormen. De enige vraag die partijen in dat verband verdeeld houdt is die of de grond voor belanghebbende een bedrijfsmiddel vormde (standpunt van belanghebbende) of onderdeel uitmaakte van haar voorraad (standpunt van de inspecteur).
2.4. Indien onroerende zaken worden aangeschaft met de overheersende bedoeling deze bij de eerstkomende geschikte gelegenheid te verkopen, dan kan bij verkoop daarvan geen herinvesteringsreserve worden gevormd ter zake van de daarbij behaalde boekwinst (vergelijk Hoge Raad 1 april 2005, nr. 38 973, BNB 2005/208).
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van aanschaf van de in 2.1 genoemde grond niet de overheersende bedoeling bestond tot verkoop daarvan bij de eerstkomende geschikte gelegenheid. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat in de in 2.1 genoemde overeenkomst van 10 juli 1995, tussen belanghebbende en [B.V.], is bepaald dat [B.V.] de grond bouwrijp en woonrijp zal maken en dat de grond zal worden verkocht. Voorts is in de notariële akte van levering van 10 juli 1995 bepaald, in artikel 7, lid 3, letter b, dat verkopers en koper over en weer te zijner tijd in de zogenaamde fase II van het uitbreidingsgebied [gebied] een samenwerkingsovereenkomst willen aangaan, waarbij verkopers zullen zorgen voor het overeenkomstig de technische specificaties van de gemeente bouw- en woonrijpmaken van het exploitatiegebied, alsmede in artikel 7, lid 3, letter f, dat verkopers zich bij de realisatie van het plan en de uitgifte van terreinen en/of de verkoop van woningen zullen houden aan de door de gemeente in redelijkheid te stellen eisen samenhangende met het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Tot slot is van belang dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft erkend dat op het moment van aankoop van de grond de bedoeling tot verkoop daarvan bestond.
2.6. Aan het in 2.5 overwogene doet niet af dat ten tijde van de aanschaf van de grond in 1995 de bestemmingswijziging van de grond, waardoor het mogelijk werd om deze bouwrijp te maken en daar woningen op te bouwen, nog niet doorgevoerd was. En evenmin dat de grond in de jaren 1999 tot en met 2003, in afwachting van het kunnen realiseren van de projectontwikkeling van de grond, is verpacht. Langduriger exploitatie van de grond in afwachting van het meest geschikte moment tot verkoop heeft niet tot gevolg dat niet langer de overheersende bedoeling tot verkoop bestaat (vergelijk de aan Hoge Raad 26 april 2000, nr. 35 399, BNB 2000/201 ten grondslag liggende Hofuitspraak).
2.7. Gelet op het vorenoverwogene, kan belanghebbende in 2003 geen herinvesteringsreserve vormen ter zake van de in 2.2 genoemde boekwinst. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2008 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. D. Hund en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.