Home

Rechtbank Breda, 18-06-2008, BD6968, AWB 07/1987

Rechtbank Breda, 18-06-2008, BD6968, AWB 07/1987

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 juni 2008
Datum publicatie
11 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD6968
Zaaknummer
AWB 07/1987

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting / herinvesteringsreserve

Belanghebbende had een onroerende zaak in gebruik als leerlooierij. De kopers van de aandelen in belanghebbende wilden op het perceel grond een winkelcentrum realiseren en exploiteren. Hiermee heeft de onroerende zaak niet het karakter van bedrijfsmiddel verloren. Toen voor een deel van de grond de beoogde bestemmingswijziging niet werd verkregen, werd dit deel verkocht. Door de verkoop is de functie van bedrijfsmiddel niet verloren omdat is gesteld noch gebleken dat belanghebbende een nieuwe ondernemingsactiviteit heeft gestart waarin de verkochte onroerende zaak fungeert als voor de omzet bestemde voorraad. Belanghebbende had wél een reëel vervangingsvoornemen, zodat de beoogde herinvesteringsreserve gevormd mocht worden. De milieuvoorziening blijft niet volledig in stand nu niet aannemelijk is gemaakt dat te voorzien was dat de vervuiling toekomstige kosten met zich mee zou brengen tot het volledig gereserveerde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1987

Uitspraakdatum: 18 juni 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 april 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 663.369.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 215.165;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Op 17 juni 1996 zijn de aandelen in belanghebbende overgenomen door een tweetal besloten vennootschappen. De kopers waren slechts geïnteresseerd in de onroerende zaak, een perceel grond met daarop een opstal, eigendom van [B.V.]., een 100%-dochtervennootschap van belanghebbende.

2.2. Belanghebbende had als voornemen op het gehele in 2.1 genoemde perceel grond een winkelcentrum realiseren en exploiteren. Voor een deel van het perceel werd in 1997 de benodigde bestemmingswijziging verkregen. Het resterend deel kreeg op datzelfde moment bewoning als bestemming. Laatstgenoemd gedeelte is in het onderhavige jaar verkocht. Bij de verkoop is een boekwinst behaald van € 428.776. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor deze winst een herinvesteringsreserve kan vormen.

2.3. Belanghebbendes bedrijfsterrein aan [terrein] is vervuild. Tussen partijen is niet in geschil dat per ultimo 2002 ter zake van deze vervuiling een milieuvoorziening mag worden gehandhaafd. Belanghebbende stelt dat deze voorziening per ultimo 2002 € 236.398 dient te bedragen maar volgens de inspecteur dient dit, naar de rechtbank verstaat, € 138.572 te zijn. De correctie van de voorziening bedraagt namelijk € 97.826.

Ten aanzien van de herinvesteringsreserve

2.4. Tot kort voor de in 2.1 genoemde aandelenoverdracht was de onroerende zaak bij belanghebbende in eigen gebruik als leerlooierij. Na de aandelenoverdracht was het de bedoeling van belanghebbende om de onroerende zaak in eigen gebruik te gaan exploiteren als winkelcentrum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de onroerende zaak hiermee niet het karakter van bedrijfsmiddel verloren.

2.5. Toen duidelijk werd dat de beoogde bestemmingswijziging voor een deel van het perceel grond niet werd verkregen, een omstandigheid die buiten de wil van belanghebbende is gelegen, heeft belanghebbende ervoor gekozen dit deel te verkopen. Een zaak die de functie van bedrijfsmiddel heeft, verliest die functie pas als zij is verkocht of wordt aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit waarin die zaak fungeert als voor de omzet bestemde voorraad (vergelijk Hoge Raad 6 juni 2008, nr. 43 515, gepubliceerd in VN 2008/27.9). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende een nieuwe ondernemingsactiviteit is gestart welke bestaat uit het aan- en verkopen van onroerende zaken. Het onderhavige perceel grond heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank de functie van bedrijfsmiddel behouden tot aan de verkoop door belanghebbende.

2.6. De inspecteur stelt dat het per ultimo 2002 duidelijk was dat het betreffende perceel grond niet zou worden vervangen door een bedrijfsmiddel met dezelfde economische functie. De economische functie van het perceel grond was, zoals omschreven in 2.4, de exploitatie als winkelcentrum in eigen gebruik. De inspecteur heeft de gemotiveerde stellingname door belanghebbende, dat het de bedoeling was om de herinvesteringsreserve aan te wenden bij de aanschaf van een onroerende zaak ter exploitatie van een winkelcentrum, niet weersproken. De rechtbank verwerpt derhalve de stelling van de inspecteur dat ultimo het boekjaar een reëel vervangingsvoornemen ontbreekt. Temeer nu belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de herinvesteringsreserve inmiddels is aangewend bij de aanschaf van een supermarkt.

Ten aanzien van de milieuvoorziening

2.7. Tegenover de gemotiveerde stellingname door de inspecteur, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat per ultimo 2002 te voorzien was dat de vervuiling van het bedrijfsterrein aan [terrein] toekomstige kosten mee zou brengen tot een bedrag van € 236.398. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de achteraf opgestelde kostenberekeningen rekening is gehouden met een terugvalrisico dat pas na 2002 aan het licht is gekomen en dat – naar ter zitting is komen vast te staan – de oorzaak van dit terugvalrisico, namelijk de beweging van het grondwater, zich eerst na 2002 heeft voorgedaan.

2.8. In de bezwaarfase heeft de inspecteur gesteld dat hij, als compromis, bereid was om een milieuvoorziening te accepteren tot een bedrag van € 158.000. Ter zitting heeft de inspecteur kenbaar gemaakt dat hij nog steeds tot een dergelijk compromis bereid is. Dit bedrag wordt gevormd door de kosten die belanghebbende tot en met het jaar 2006 daadwerkelijk heeft gemaakt in verband met de vervuiling van de grond. De rechtbank acht aannemelijk dat per ultimo 2002 te voorzien was dat de vervuiling toekomstige kosten zou meebrengen tot genoemd bedrag van € 158.000.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is het belastbaar bedrag vastgesteld op € 215.165. Dit bedrag bestaat uit het belastbaar bedrag volgens de aanslag, van € 663.369, minus de herinvesteringsreserve van € 428.776, minus het bedrag aan milieuvoorziening dat teveel is gecorrigeerd van € 19.428 (€ 158.000 minus het door de inspecteur geaccepteerde bedrag van € 138.572).

3. Proceskosten

3.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.2. Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Daarvoor is, ingevolge artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), slechts plaats bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.

3.3. Belanghebbende stelt dat zij, doordat de inspecteur sinds het opleggen van de aanslag vaak van standpunt is gewijzigd, erg veel tijd aan de zaak heeft moeten besteden. De rechtbank overweegt dat het partijen tot het sluiten van het gerechterlijk vooronderzoek vrij staat om hun standpunten anders te onderbouwen.

3.4. De aanwezigheid van andere mogelijke bijzondere omstandigheden als bedoeld in 3.2 is gesteld noch gebleken.

3.5. De kosten als bedoeld in 3.1 zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2008 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.