Rechtbank Breda, 10-07-2008, BE8778, AWB 07/3013
Rechtbank Breda, 10-07-2008, BE8778, AWB 07/3013
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 10 juli 2008
- Datum publicatie
- 20 augustus 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BE8778
- Zaaknummer
- AWB 07/3013
Inhoudsindicatie
Belanghebbende huurt vanaf 1 januari 2000 een vakantiebungalow in België, die hij vervolgens onderverhuurt aan derden. Belanghebbende verricht alle activiteiten met betrekking tot deze onderverhuur zelf vanuit de woning. Gezien de negatieve resultaten van belanghebbende over de jaren 2000 t/m 2004 is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat er van deze activiteiten redelijkerwijs een voordeel te verwachten is. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende er niet in geslaagd dit bewijs te leveren en kan de onderverhuur niet worden aangemerkt als een bron van inkomen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3013
Uitspraakdatum: 10 juli 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 5 april 2006 over het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 mei 2007 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 juli 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2008 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, in dienstbetrekking werkzaam bij administratiekantoor [kantoor], huurt vanaf 1 december 2000 een vakantiebungalow op camping [woonplaats] in België, die hij vervolgens onderverhuurt aan derden. Belanghebbende is met betrekking tot de activiteit ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Nederland, adverteert zelf via een website en draagt zorg voor alle boekingen. De administratie wordt door belanghebbende zelf in Nederland gevoerd.
2.2. De resultaten van de onderverhuur zijn vanaf 2000 in de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen aangegeven als winst uit onderneming. De resultaten bedroegen over de jaren 2000 t/m 2004:
Huur (€) Kosten (€) Resultaten (€)
2000: -/- 3.222
2001: 6.640 11.646 -/- 5.006
2002: 5.250 15.085 -/- 9.835
2003: 3.129 14.920 -/- 11.791
2004: 2.865 12.415 -/- 9.550
Eind 2005 heeft belanghebbende de huur en daarmee de onderverhuur gestaakt in verband met de negatieve resultaten.
2.3. De balans bedraagt voor het onderhavige jaar:
Activa Passiva
Eind 2003 Eind 2002 Eind 2003 Eind 2002
Inventaris 3.005 5.350 Ondernemingsvermogen 2.271 17.164
Auto’s/transportmiddelen 8.071 10.471 Schulden kredietinst. 8.705 -1
Vordering OB 116 338 Schulden leveranciers 353 837
Vordering debiteuren 0 1.695
Bank 137 146
11.329 18.000 11.329 18.000
2.4. De aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen over 2000, 2001 en 2002 zijn conform de ingediende aangiften vastgesteld. Door de belastingdienst zijn geen vragen gesteld over de aangegeven winst uit onderneming.
2.5. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.632 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33. Deze aangifte heeft aanleiding gegeven om op 10 februari 2006 een boekenonderzoek in te stellen. Het rapport van dit onderzoek draagt als datum 17 februari 2006 en is aan belanghebbende gezonden. Op basis van de resultaten van dit boekenonderzoek wordt de aanslag vastgesteld en is die berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.639 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33.
3. Geschil
3.1. In geschil is of ten aanzien van de onderverhuur van de vakantiebungalow sprake is van winst uit onderneming. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat in geschil is de daaraan voorafgaande vraag, namelijk of ten aanzien van de onderverhuur van de vakantiebungalow sprake is van een bron van inkomen.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen beide bevestigend, de inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.809. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er van uit moet worden gegaan dat de uitspraak op bezwaar eerst op maandag 28 mei 2007 ter post is bezorgd zodat deze eerst op 28 mei 2007 bekend is gemaakt. De rechtbank acht dit juist en zal de inspecteur daarin volgen. Het beroep is dan binnen de termijn van zes weken ingediend en derhalve ontvankelijk.
4.2. Om ten aanzien van een bepaalde activiteit een bron van inkomen in aanmerking te kunnen nemen dient aan een drietal voorwaarden te zijn voldaan: deelneming aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen en het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn. Niet is in geschil dat de onderverhuur deelname aan het economisch verkeer betreft. Evenmin is in geschil dat belanghebbende met de onderverhuur het oogmerk heeft een voordeel te behalen. In geschil is of dat voordeel redelijkerwijs kon worden verwacht.
4.3. In de jaren 2000 tot en met 2004 heeft belanghebbende een negatief resultaat behaald. Gelet op deze omstandigheid rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat redelijkerwijs van die activiteiten een voordeel te verwachten is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, niet is geslaagd het van hem
verlangde bewijs te leveren. Belanghebbende beroept zich hierbij op de door hem bij het aangaan van de huur verzamelde gegevens, zijnde CBS-gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van het gemiddeld aantal vakantiedagen per werknemer vóór en na 2000 en op verhuurgegevens van vóór 2000 met betrekking tot de gehuurde vakantiebungalow en mededelingen van de parkbeheerder die eveneens een aantal vakantiebungalows verhuurt. De laatste gegevens zijn niet door belanghebbende geconcretiseerd noch heeft hij aangeboden dit te willen doen. De rechtbank is van oordeel dat met deze gegevens en de tot het onderhavige jaar gerealiseerde opbrengsten voor het onderhavige jaar niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende met de onderverhuur redelijkerwijs mocht verwachten dat hij daarmee voordeel zal behalen. Nu niet aan de derde voorwaarde als bedoeld in 4.2 is voldaan is de rechtbank van oordeel dat de onderverhuur van de vakantiebungalow niet kan worden aangemerkt als bron van inkomen.
4.4. De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat het vertrouwensbeginsel is geschonden nu de inspecteur de aanslagen 2000 tot en met 2002 conform de aangiften heeft opgelegd. De inspecteur heeft door de enkele omstandigheid dat hij gedurende een reeks van jaren de door belanghebbende gedane aangiften, waarbij telkens een gespecificeerde balans en winstberekening was gevoegd, heeft gevolgd, bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen wekken dat die gedragslijn berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. De omstandigheid dat mogelijk, doordat belanghebbende een voormalig werknemer is van de belastingdienst, zijn aangifte op het bureau van een aanslagregelend ambtenaar is geweest en daarom onder diens aandacht moet zijn geweest, doet daar niet aan af. Buiten de opgelegde aanslag heeft geen informatie-uitwisseling tussen de inspecteur en belanghebbende met betrekking tot de genoemde aanslagen plaatsgevonden. Belanghebbende, op wie in dezen de last rust het (begin van) bewijs bij te brengen, heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een afspraak, toezegging of anderszins van schending van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Omtrent een afspraak of toezegging van de zijde van de belastingdienst is niets aannemelijk geworden.
4.5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onderverhuuractiviteiten voor het onderhavige jaar niet als bron van inkomen in aanmerking kan worden genomen en dient het resultaat van deze activiteiten voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen buiten aanmerking te blijven. Het negatieve resultaat in het onderhavige jaar kan dan niet op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht, zodat het gelijk aan de inspecteur is.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.