Home

Rechtbank Breda, 10-07-2008, BE8784, AWB 07/3015

Rechtbank Breda, 10-07-2008, BE8784, AWB 07/3015

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 juli 2008
Datum publicatie
20 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BE8784
Zaaknummer
AWB 07/3015

Inhoudsindicatie

Belanghebbende huurt vanaf 1 januari 2000 een vakantiebungalow in België, die hij vervolgens onderverhuurt aan derden. Belanghebbende verricht alle activiteiten met betrekking tot deze onderverhuur zelf vanuit zijn woning. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ondernemer is in de zin van art. 7 OB en dat de zetel van de bedrijfsvoering van belanghebbende in Nederland is gelegen. De omstandigheid dat de activiteiten op grond van art. 6, tweede lid aanhef en onderdeel a OB in België plaats vinden doet daar niet aan af. Belanghebbende heeft recht op aftrek van de in rekening gebrachte Nederlandse OB.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3015

Uitspraakdatum: 10 juli 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 met dagtekening 28 maart 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 juli 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 143.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2008 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, in dienstbetrekking werkzaam bij administratiekantoor [kantoor], huurt vanaf 1 december 2000 een vakantiebungalow op camping [woonplaats] in België, die hij vervolgens onderverhuurt aan derden. Belanghebbende is met betrekking tot de activiteit ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Nederland, adverteert zelf via een website en draagt zorg voor alle boekingen. De administratie wordt door belanghebbende zelf in Nederland gevoerd.

2.2. Belanghebbende heeft over de jaren 2001 tot en met 2005 de volgende bedragen aan omzetbelasting op aangifte terugontvangen:

OB (€)

2001: 2.980

2002: 541

2003: 371

2004: 182

2005: 618

Totaal 4.692

2.3. De behandeling van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 heeft aanleiding gegeven om op 10 februari 2006 een boekenonderzoek in te stellen. Het rapport van dit onderzoek draagt als datum 17 februari 2006 en is aan belanghebbende gezonden. Op basis van de resultaten van dit boekenonderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in Nederland recht heeft op teruggaaf van de aan hem inzake de onderverhuur van een vakantiebungalow gelegen te [woonplaats], België, in rekening gebrachte omzetbelasting.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De verhuur van een onroerende zaak wordt voor de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) aangemerkt als een dienst en de verhuur van vakantiebungalows is in Nederland een belaste prestatie. De plaats waar een dienst wordt verricht wordt bepaalt in artikel 6 Wet OB. In afwijking van de hoofdregel dat de plaats van de dienst is de woonplaats of vestigingsplaats van de ondernemer, wordt in artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel a de plaats van de diensten welke betrekking hebben op een onroerende zaak (..) verricht daar waar de zaak is gelegen.

4.2. Niet in geschil is dat belanghebbende in Nederland woont en vanuit zijn woonplaats een vakantiebungalow in België verhuurt. De rechtbank is van oordeel dat dan de zetel van de bedrijfsvoering in Nederland is gelegen. De omstandigheid dat de activiteiten bestaan uit de onderverhuur van een vakantiebungalow in België doet daar niet aan af. De rechtbank verwerpt hiermee de stelling van de inspecteur dat de feitelijke verhuur én het onderhoud plaats vonden in België en de door belanghebbende verrichte handelingen in Nederland ondersteunend van aard zijn en daardoor met zich mee brengen dat de zetel van bedrijfsvoering in België is gelegen.

4.3. Op grond van het in 4.1 en 4.2 overwogene is belanghebbende ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB en heeft hij ingevolge artikel 15 van die wet recht op aftrek van de aan hem ter zake van de door hem verrichte prestaties in rekening gebrachte Nederlandse omzetbelasting. Niet in geschil is dat belanghebbende in de onderhavige jaren aangifte voor de omzetbelasting heeft gedaan en daarbij de aan hem ter zake van de door hem verrichte prestaties in rekening gebrachte Nederlandse omzetbelasting in aftrek heeft gebracht hetgeen heeft geresulteerd in de in 2.2 genoemde teruggaven. In dat geval is die omzetbelasting terecht in aftrek gebracht en is de naheffing daarvan onterecht.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en moet de naheffingsaanslag worden vernietigd.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank is hierbij van oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende kosten moet maken ter zake van de door een derde verleende rechtskundige bijstand. Dat de hoogte en de vorm van die kosten nog niet vast staan doet daar niet aan af, deze zijn immers niet van belang voor de beoordeling of kosten zijn gemaakt.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag:

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 143 aan deze vergoedt

Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.