Home

Rechtbank Breda, 03-07-2008, BE8891, AWB 07/5054

Rechtbank Breda, 03-07-2008, BE8891, AWB 07/5054

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
3 juli 2008
Datum publicatie
20 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BE8891
Zaaknummer
AWB 07/5054

Inhoudsindicatie

Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, maar informatievoorziening door inspecteur onbehoorlijk

Belanghebbende heeft een naheffingsaanslag BPM ontvangen ter zake van het ten tweede male rijden op de Nederlandse weg in een auto met buitenlands kenteken. Het daartegen gemaakt bezwaar is te laat ingediend en belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Ter zitting is komen vast te staan dat de inspecteur belanghebbende niet heeft gewezen is op de mogelijkheid van teruggave van BPM bij het weer uitvoeren van de auto uit Nederland (art. 14a Wet BPM). De rechtbank acht dit onbehoorlijk en met een overweging ten overvloede wijst de rechtbank belanghebbende alsnog op deze mogelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5054

Uitspraakdatum: 3 juli 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te Frankrijk,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 14 november 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag belasting voor personenauto’s en motorrijwielen 1992 (BPM) en de daarbij vastgestelde boete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2008 te Breda. Aanwezig waren, belanghebbende, en de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft op 17 november 2006 gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland met een auto ([merk], verder: de auto) met Frans kenteken. Voor de auto was geen BPM voldaan. Belanghebbende, die inmiddels naar Frankrijk is verhuisd, woonde toen in Nederland. Belanghebbende was al eerder aangetroffen op de weg in Nederland in een (andere) auto met Frans kenteken, namelijk op 17 januari 2004. Op 24 januari 2004 is hij via een informatieformulier geïnformeerd over de mogelijkheid dat hij BPM verschuldigd zou worden.

2.2. Gedagtekend 19 maart 2007 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 2.437 en een boete van € 1.218. Van het voornemen tot het opleggen van de boete is aan belanghebbende een brief gestuurd door de belastingdienst Douane Zuid, kantoor [woonplaats], [postbus], [woonplaats]. De aanslag is opgelegd door de belastingdienst Douane Zuid, kantoor [woonplaats], [postbus], [woonplaats]. Op de aanslag is vermeld dat binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt bij de Belastingdienst, [postbus], [woonplaats]. Namens belanghebbende is bij brief van 16 april 2007 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is gericht aan: Belastingdienst [woonplaats]. De belastingdienst heeft het bezwaarschrift niet ontvangen, waarschijnlijk doordat in de adressering zowel het postbusnummer onjuist was ([0000] in plaats van [0000]) als ook de stad ([woonplaats] in plaats van [woonplaats]). De adviseur van belanghebbende heeft een kopie van de brief op 2 mei 2007 naar de inspecteur gefaxt. De inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, ingevolge artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. De naheffingsaanslag, waarbij ook de boetebeschikking is bekendgemaakt, is gedagtekend 19 maart 2007. Nu bij de rechtbank geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden betreffende een latere bekendmaking van de naheffingsaanslag en/of de boetebeschikkingen dan de datum van dagtekening, gaat de rechtbank er vanuit, dat de bezwaartermijn is aangevangen met ingang van 20 maart 2007. De bezwaartermijn eindigde in het onderhavige geval dus op 30 april 2007.

2.4 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

2.5 Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat bij een na afloop van de termijn ingediend

bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De onjuiste adressering van het bezwaarschrift komt voor rekening van belanghebbende. Niet kan worden gezegd dat de onjuistheid van zo ondergeschikte aard is dat redelijkerwijs aangenomen had kunnen worden dat de post het geschrift desalniettemin in de juiste postbus zou (kunnen) bezorgen.

2.6. Belanghebbendes bezwaren zijn dus terecht niet ontvankelijk verklaard en het beroep is ongegrond.

2.7. Ter zitting is komen vast te staan dat de inspecteur belanghebbende niet heeft geïnformeerd over de met ingang van 1 februari 2007 ingevoerde mogelijkheid om eenmaal verschuldigde BPM alsnog terug te vragen zodra de auto weer buiten Nederland wordt gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het niet alleen op de weg van de inspecteur ligt om BPM te heffen maar ook om in gevallen waarin redelijkerwijs niet betwijfeld kan worden dat de auto niet duurzaam voor gebruik in Nederland is bestemd, de belastingplichtige te wijzen op de teruggaafregeling. Nu de inspecteur dat niet heeft gedaan, zal de rechtbank dat doen, in aansluiting op alles wat daarover al ter zitting is gezegd.

2.8. Artikel 14a van de Wet BPM bepaalt met ingang van 1 februari 2007 dat bij uitvoer van een auto, waarvoor in Nederland BPM is betaald, naar een ander land van de Europese Unie, teruggaaf van BPM kan worden gevraagd. Die mogelijkheid geldt ook voor belanghebbende. Voor situaties als deze, waarbij de auto geen Nederlands kenteken had, geldt als eis dat de auto niet langer feitelijk ter beschikking staat van de inwoner van Nederland (dus: van belanghebbende) of dat de auto weer buiten Nederland is gebracht. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de auto, die van zijn vader was, in Frankrijk is gestolen. Na de diefstal kan belanghebbende niet meer feitelijk over de auto beschikken. Daar komt bij dat belanghebbende heeft verklaard zelf ook naar Frankrijk te zijn verhuisd. In beginsel geldt dan dus de mogelijkheid van teruggaaf. Indien belanghebbende een officieel stuk van de diefstal heeft (bijvoorbeeld een aangifte bij de Franse politie) of een bewijs dat hij Nederland metterwoon heeft verlaten, kan hij zich met een dergelijk stuk en met het Franse kentekenbewijs bij de douane vervoegen en alsnog vragen om teruggaaf van een deel van de BPM.

2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.