Home

Rechtbank Breda, 11-07-2008, BF0037, AWB 08/289

Rechtbank Breda, 11-07-2008, BF0037, AWB 08/289

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
11 juli 2008
Datum publicatie
8 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0037
Zaaknummer
AWB 08/289

Inhoudsindicatie

In geschil is of belanghebbende genothebbende krachtens zakelijk recht is van de woning die haar in eigendom toebehoort en of derhalve de aanslag baatbelasting terecht aan haar is opgelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de ouders van belanghebbende geen afstand hebben gedaan van het ten behoeve van hen gevestigde recht van gebruik en bewoning, nu dit een tweezijdige rechtshandeling vereist en belanghebbende aan die afstand niet heeft meegewerkt. Belanghebbende is derhalve niet de genothebbende krachtens zakelijk recht van de woning. De aanslag is ten onrechte aan haar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/289

Uitspraakdatum: 11 juli 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats],

verweerder.

Eiseres wordt hierna aangeduid als belanghebbende.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag baatbelasting 2007 tot een bedrag van

€ 57,63.

Zitting

Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag;

- gelast dat de gemeente [woonplaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht van

€ 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is samen met haar echtgenoot eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan [de straat] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op dit eigendom is op 23 december 1993 een recht van gebruik en bewoning gevestigd ten behoeve van de ouders van belanghebbende. In de akte van levering en vestiging van het recht van gebruik en bewoning is geen metterwoonclausule opgenomen. De ouders van belanghebbende zijn met ingang van 13 maart 2003 overgeschreven naar het adres [straat] te [woonplaats]. Op 30 oktober 2007 heeft notaris van [Notariskantoor] namens de ouders van belanghebbende aan belanghebbende en haar echtgenoot een brief gestuurd waarin hij aan hen mededeelt dat de ouders in 2007 afstand willen doen van hun recht zonder daarvoor een tegenprestatie te verlangen. Tevens wordt belanghebbende in deze brief gewezen op artikel 3:224 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

2.2. In 1986 is in opdracht van de voormalige gemeente [woonplaats] een aardgasleidingnet in de openbare weg geplaatst. Op grond van de “Verordening op de heffing van een baarbelasting nr. 12 wegens uitbreiding van de aardgasleidingnet in het buitengebied” (hierna: de Verordening), is aan belanghebbende ter zake van de woning, met dagtekening 31 mei 2007, een aanslag baatbelasting 2007 opgelegd tot een bedrag van

€ 57,63. Hiertegen is door belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

2.3. Niet in geschil is dat de woning is gebaat door de aanleg van het aardgasleidingnet. In geschil is slechts of belanghebbende degene is die het genot heeft van de woning krachtens zakelijk recht en of zij derhalve op grond van artikel 2 van de Verordening belastingplichtige is met betrekking tot de aanslag baatbelasting 2007.

2.4. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat sinds de vestiging van het recht van gebruik en bewoning tot het jaar 2004 jaarlijks een aanslag baatbelasting is opgelegd aan de vader van belanghebbende. Niet gesteld of gebleken is dat hij hiertegen een rechtsmiddel heeft aangewend. Hieruit leidt de rechtbank af dat hij in ieder geval in die periode genothebbende krachtens zakelijk recht van de woning was en dat in het onderhavige geval derhalve een zakelijk recht van gebruik en bewoning is gevestigd ten behoeve van de ouders van belanghebbende. Evenmin is gesteld of gebleken dat belanghebbende in het onderhavige jaar in het kadaster als genothebbende krachtens zakelijk recht bekend stond.

2.5. Verweerder heeft voorts gesteld dat de ouders van belanghebbende afstand hebben gedaan van dit recht van gebruik en bewoning. Belanghebbende was volgens verweerder ingevolge artikel 3:224 BW gehouden hieraan mee te werken en nu zij dat heeft nagelaten, hebben belanghebbende en haar echtgenoot de volledige beschikking over de woning, zodat de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

2.6. Artikel 3:226, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat op een recht van gebruik en een recht van bewoning de regels betreffende vruchtgebruik van overeenkomstige toepassing zijn, behoudens enkele in artikel 3:226 BW genoemde uitzonderingen, die in het onderhavige geval niet aan de orde zijn.

2.7. Voor de beantwoording van de vraag of de ouders van belanghebbende afstand hebben gedaan van het recht van gebruik en bewoning moet derhalve worden gekeken naar de regels betreffende vruchtgebruik. Artikel 3:224 BW bepaalt:

“Indien een vruchtgebruiker uit hoofde van de aan het vruchtgebruik verbonden lasten en verplichtingen op zijn kosten afstand van zijn recht wil doen, is de hoofdgerechtigde gehouden hieraan mede te werken.”

2.8. Hieruit volgt dat de afstand dient te geschieden door een tweezijdige rechtshandeling. Bij het feitelijk staken van het gebruik of de bewoning blijft het recht bestaan met handhaving van de verplichtingen van de vruchtgebruiker (MvA II, Parl. Gesch. 3, p. 682). Dat is alleen anders indien het metterwoon verlaten als ontbindende voorwaarde in de akte van levering en vestiging van het recht van gebruik en bewoning is opgenomen. Zoals reeds in 2.1 is overwogen is dat hier niet het geval. Vast staat dat belanghebbende niet heeft meegewerkt aan de afstand van het recht van gebruik en bewoning door haar ouders. Ook is niet gebleken dat belanghebbende de woning zelf feitelijk in gebruik heeft genomen. Om in dat geval de afstand van dat recht te bewerkstelligen hadden zij ingevolge artikel 3:300 BW de (burgerlijke) rechter moeten vragen in de rechtshandeling te voorzien. Nu niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat dit is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat de ouders van belanghebbende genothebbende krachtens zakelijk recht zijn ter zake van de woning. Omdat de belasting ingevolge artikel 2 van de Verordening wordt geheven van degene die het genot heeft van de onroerende zaak krachtens zakelijk recht, is de aanslag ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.

2.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.

2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2008 door mr. A.G.M. Zander, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.