Home

Rechtbank Breda, 23-07-2008, BF0050, AWB 07/3592

Rechtbank Breda, 23-07-2008, BF0050, AWB 07/3592

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 juli 2008
Datum publicatie
8 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0050
Zaaknummer
AWB 07/3592

Inhoudsindicatie

In geschil is of partijen een rechtsgeldig compromis hebben gesloten met betrekking tot de afhandeling van de onderhavige aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een voldoende concreet aanbod tot een compromis door belanghebbende, welk aanbod door de inspecteur op correcte wijze is aanvaard. De inspecteur heeft vervolgens de schriftelijke vaststellingsovereenkomst aan belanghebbende toegezonden, waarin hij heffings- en invorderingsrente berekende over het afgesproken bedrag van de belasting. Tot dat moment was er niet gesproken over het al dan niet berekenen van heffings- en/of invorderingsrente. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de door partijen gesloten overeenkomst er in het geheel niet in voorziet dat de wettelijke regeling inzake heffings- en invorderingsrente buiten aanmerking blijft. Op grond hiervan, en met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 25 augustus 1993, BNB 1993/304, komt de rechtbank tot de conclusie dat derhalve de wettelijke heffings- en invorderingsrente is verschuldigd. Belanghebbendes beroep op dwaling wordt door de rechtbank verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3592

Uitspraakdatum: 23 juli 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], BELGIË,

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft, met dagtekening 13 december 2002, aan belanghebbende voor het jaar 1999 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 242.863 (€ 110.206) waarvan f 200.000

(€ 90.756) te belasten naar het bijzonder tarief van 25%.

1.2. Op het op 13 december 2002 ter inspectie ingekomen bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar d.d. 20 augustus 2007 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 22 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 23 augustus 2007, tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1.6. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd en voorgedragen, welk als hierna ingelast wordt beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Vanaf de periode mei/juni 1995 tot 31 augustus 1998 woonde belanghebbende op diverse plaatsen in Nederland. Vervolgens woonde belanghebbende vanaf 31 augustus 1998 tot 6 mei 1999 in België, waarna zij vanaf 6 mei 1999 tot 3 januari 2005 wederom in Nederland heeft gewoond.

2.2. Belanghebbende bezat sedert 3 november 1994 (oprichtingsdatum) 5% van de

aandelen in [BV], een in Nederland gevestigde vennootschap (hierna: de vennootschap). De overige aandelen in het geplaatste en gestorte kapitaal van de vennootschap werden gehouden door de ouders en twee broers van belanghebbende.

2.3. Op grond van de wijzigingen in de wettelijke bepalingen per 1 januari 1997, met name het toen ingevoerde artikel 20a, derde lid, Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), bezat belanghebbende vanaf die wetswijziging een aanmerkelijk belang in de vennootschap.

2.4. Op 1 januari 1997 hield de vennootschap alle aandelen in [BV], [BV] en [BV], welke aandelenpakketten zij op 6 mei 1999 voor een bedrag van in totaal f 13.700.000 (€ 6.216.789) aan een derde verkocht.

2.5. Op 24 november 1999 verkocht belanghebbende gezamenlijk met de overige aandeelhouders al haar aandelen in de vennootschap aan [BV] De totale verkoopprijs bedroeg f 13.954.457 (€ 6.332.256), waarvan na aftrek van een discount van f 40.000, 5% aan belanghebbende toekwam, ofwel f 695.722 (€ 315.705).

2.6. In haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 werd door

belanghebbende geen enkel bedrag ter zake van winst uit aanmerkelijk belang winst opgenomen, daar belanghebbende van mening was dat zij geen aanmerkelijk belangwinst had gerealiseerd.

2.7. Bij schrijven van 29 november 2002 aan de gemachtigde van belanghebbende

deelde de inspecteur mede, met name in verband met het verstrijken van de uiterste termijn van aanslagregeling, ter behoud van rechten ertoe te zijn overgegaan om de aangifte van belanghebbende te corrigeren met f 200.000 in verband met door haar in 1999 gerealiseerde aanmerkelijk belangwinst. Met dagtekening 13 december 2002 werd vervolgens de aanslag inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen 1999 aan belanghebbende opgelegd.

2.8. Op 13 december 2002 maakte de gemachtigde van belanghebbende bezwaar tegen de in 2.7 bedoelde aanslag.

2.9 In zijn brief van 10 november 2004 deelde de inspecteur aan de gemachtigde mee

van mening te zijn dat de verkrijgingsprijs van de aanmerkelijk belang aandelen van belanghebbende conform de uitspraak op bezwaar diende te worden gesteld op

f 499.266 (€ 226.557), waarop de gemachtigde van belanghebbende bij schrijven van 2 december 2004 aan de inspecteur meedeelde dat belanghebbende daarmee niet akkoord ging.

2.10. Bij schrijven van 2 januari 2007 deelde de inspecteur de gemachtigde van

belanghebbende mee dat de fiscale procedure over de afhandeling van de aanmerkelijk belangwinst van de vader van belanghebbende was geëindigd, waarna de inspecteur bij schrijven van 26 maart 2007 met de gemachtigde contact opnam voor de verdere afhandeling van het bezwaar van belanghebbende.

2.11. In reactie op het onder 2.9 vermelde schrijven deelde de gemachtigde van

belanghebbende nogmaals aan de inspecteur mee dat belanghebbende van mening was dat zij geen aanmerkelijk belangwinst had gerealiseerd nu de verkrijgingsprijs van haar aanmerkelijk belang pakket naar haar oordeel gelijk was aan de verkoopprijs van dat pakket.

2.12. Op 26 april 2007 vond een hoorzitting plaats tussen de gemachtigde van

belanghebbende en de inspecteur. Hiervan werd een verslag opgemaakt. De gemachtigde heeft tijdens deze bespreking een compromisvoorstel gedaan.

2.13. Met dagtekening 22 mei 2007, werd door belanghebbendes gemachtigde aan de

inspecteur een brief gezonden waarin het navolgende wordt opgemerkt:

“Naar aanleiding van ons onderhoud de dato 26 april 2007 en het door mij voorgestelde compromis inzake de belasting van de aanmerkelijk belangclaim van cliënte voornoemd, heeft u mij telefonisch laten weten met dit compromis akkoord te gaan. Ik kan u thans mededelen dat ook van de kant van mijn cliënte akkoord wordt gegaan. Resumerend wordt de aanmerkelijk belangwinst in de aanslag inkomstenbelasting 1999 derhalve vastgesteld op F 100.000, oftewel € 45.378. De als gevolg van dit feit verschuldigde belasting bedraagt derhalve € 11.344,50. Ik verzoek u de aanslag over 1999 in die zin definitief te maken.”

Het in dit schrijven bedoelde telefonisch contact heeft, naar de mededeling van partijen ter zitting, plaatsgevonden op 3 mei 2007.

2.14. In reactie op de brief bedoeld in punt 2.12 zond de inspecteur op 6 juni 2007 een

vaststellingsovereenkomst aan de gemachtigde, met het verzoek deze door belanghebbende en de gemachtigde te (laten) ondertekenen. De vaststellingsovereenkomst bevat onder andere de navolgende bepaling:

“Heffingsrente wordt berekend conform de hiervoor geldende wettelijke bepalingen.

Invorderingsrente wordt berekend conform de op dit punt geldende wettelijke bepalingen.”

2.15. Op 20 juni 2007 (het schrijven vermeldt naar de mededeling van partijen ter zitting,

abusievelijk 20 mei 2007) informeerde de gemachtigde schriftelijk bij de inspecteur naar de strekking van de in 2.14. vermelde bepalingen, waarop de inspecteur bij schrijven van 22 juni 2007 schriftelijk reageerde. In zijn schrijven van 15 augustus 2007 verklaart de gemachtigde dat belanghebbende niet akkoord gaat met de berekening van heffings- en invorderingsrente. De brief vermeldt daarover:

“Zij heeft mij te kennen gegeven hiermee niet akkoord te willen gaan, hetgeen betekent dat er geen compromis tot stand komt.”

De gemachtigde verzocht de inspecteur uitspraak te doen op het bezwaarschrift.

2.16. Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2007 wijst de inspecteur de bezwaren van belanghebbende af.

3. Geschil

3.1. In is geschil of partijen een rechtsgeldig compromis hebben gesloten ten aanzien van de afhandeling van de onderwerpelijke aanslag, in die zin dat partijen zijn overeengekomen dat de door belanghebbende behaalde winst uit aanmerkelijk wordt bepaald op f 100.000 (€ 45.378), en de heffing van inkomstenbelasting hierover f 25.000 (€ 11.344), waarop de normale wettelijke regels inzake het berekenen van heffings- en invorderingsrente van toepassing zijn, hetgeen de inspecteur stelt en belanghebbende ontkent.

3.2. Indien geoordeeld moet worden dat partijen geen rechtsgeldig compromis hebben gesloten over de omvang van de winst uit aanmerkelijk belang, is blijkens het beroepschrift vervolgens de omvang van de door belanghebbende in 1999 behaalde winst uit aanmerkelijk in geschil, welke door belanghebbende nader wordt berekend op f 13.242 (€ 6.009). De inspecteur neemt in zijn verweerschrift hierover (vooralsnog) geen standpunt in. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard zich wel te kunnen verenigen met de door belanghebbende verdedigde verkoopprijs ad f 695.722 (€ 315.705).

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premieheffing 1999 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 56.105 (€ 25.459), waarvan een bedrag groot f 13.242 (€ 6.009) te belasten naar het bijzonder tarief van 25%. De inspecteur concludeert op grond van belanghebbendes gebondenheid aan het compromis kennelijk tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 142.863 (€ 64.828), waarvan een bedrag groot

f 100.000 (€ 45.378) te belasten naar het bijzonder tarief van 25%.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank stelt voorop dat blijkens artikel 6:217, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en door aanvaarding hiervan.

Het aanbod moet daarbij voldoende concreet zijn om te kunnen worden aanvaard. Bovendien zal, op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur, aan belanghebbende een redelijke bedenktijd moeten worden gegeven.

4.2. Blijkens het hoorverslag bedoeld in 2.12 en het schrijven bedoeld in 2.13 heeft de

gemachtigde aan de inspecteur op 26 april 2007 concreet en zonder voorbehoud - anders dan het hierna blijkende voorbehoud van instemming door belanghebbende - voorgesteld om de omvang van de door belanghebbende behaalde winst uit aanmerkelijk belang te bepalen op

f 100.000 (€ 45.378) te belasten tegen 25%. Partijen spraken blijkens het hoorverslag af dit compromisvoorstel voor te leggen aan de belanghebbende respectievelijk de direct verantwoordelijk leidinggevende namens de inspecteur, zodat dit mondelinge aanbod niet - wegens niet onmiddellijke aanvaarding - als ingetrokken hoefde te worden beschouwd.

4.3. De inspecteur heeft op 3 mei 2007 telefonisch tegenover de gemachtigde dit aanbod

aanvaard. De gemachtigde heeft daarop overleg gevoerd met belanghebbende, waarna de gemachtigde namens belanghebbende de aanvaarding van het voorstel door inspecteur op 22 mei 2007 schriftelijk heeft bevestigd.

4.4. Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.1. tot en met 4.3. is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een voldoende concreet aanbod tot een compromis zijdens belanghebbende, welk aanbod door de inspecteur op correcte wijze is aanvaard. Uit het tijdsverloop tussen enerzijds de aanvaarding door de inspecteur op 3 mei 2007 en anderzijds de bevestiging namens belanghebbende op 22 mei 2007, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende voldoende tijd heeft gehad om tot een afgewogen standpunt omtrent het compromis te kunnen komen. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank tussen belanghebbende en de inspecteur rechtsgeldig een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de afwikkeling van de in geschil zijnde belastingaanslag van belanghebbende.

4.5. Op grond van hetgeen belanghebbende daarover ter zitting onweersproken heeft gesteld, staat vast dat tot het moment waarop door de inspecteur aan belanghebbende de schriftelijke vaststellingsovereenkomst bedoeld in 2.14 werd toegezonden, tussen partijen niet is gesproken over heffings- en/of invorderingsrente. Ook in het hoorverslag bedoeld in 2.12 en de brief van de gemachtigde bedoeld in 2.13 wordt met geen enkel woord gerept over het al dan niet berekenen van heffings- en/of invorderingsrente. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de door partijen gesloten overeenkomst, er in het geheel niet in voorziet dat de wettelijke regeling inzake heffings- en/of invorderingsrente buiten aanmerking blijft. Op grond hiervan, en met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 25 augustus 1993, nr. 29125, BNB 1993/304, komt de rechtbank tot het oordeel dat alsdan de wettelijke heffings- en invorderingsrente is verschuldigd.

4.6. Voorzover belanghebbende zich beroept op dwaling, overweegt de rechtbank nog het volgende. Het initiatief om te komen tot het onderhavige compromis is blijkens het hoorverslag bedoeld in 2.12 en de brief bedoeld in 2.13, uitgegaan van de gemachtigde van belanghebbende, zijnde een fiscaal professional. Deze heeft in zijn aanbod op geen enkele wijze gerefereerd aan een specifieke regeling met betrekking tot de heffings- en/of invorderingsrente, hoewel deze uit hoofde van zijn beroep bekend kon zijn met de wettelijke regelingen hieromtrent. Onder deze omstandigheden hoefde het naar het oordeel van de rechtbank voor de inspecteur ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst niet duidelijk te zijn dat het niet berekenen van heffings- en/of invorderingsrente voor belanghebbende van doorslaggevend belang was voor haar instemming met de overeenkomst. Een bijzondere inlichtingenplicht voor de inspecteur omtrent de werking van de wettelijke heffings- en invorderingsrente acht de rechtbank in dit geval dan ook niet aanwezig. Belanghebbendes beroep op dwaling wordt daarom door de rechtbank verworpen.

4.7. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat ter zake van de omvang van de winst uit aanmerkelijk belang tussen partijen een rechtsgeldig compromis werd gesloten, komt de rechtbank aan een zelfstandige beoordeling van de omvang van die winst niet meer toe.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

5.1. De inspecteur merkt in zijn verweerschrift ten aanzien van de door belanghebbende geclaimde proceskostenvergoeding op, dat belanghebbende door haar opstelling de inspecteur heeft verhinderd te handelen in de geest van de vaststellingsovereenkomst. Voor zover de inspecteur daarmee wil betogen dat belanghebbende reeds op die grond niet aanmerking komt voor toekenning van een proceskostenvergoeding door de rechtbank, faalt dit betoog. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42449, BNB 2006/270, komen, wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, de door hem in beroep gemaakte kosten in de regel voor vergoeding in aanmerking. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelswijze van belanghebbende is niet voldoende om van die regel af te wijken. In casu had de inspecteur de vrijheid om de aanslag bij uitspraak op bezwaar conform de door hem in beroep voorgestane wijze vast te stellen, waarvoor de inspecteur echter om hem moverende redenen niet heeft gekozen.

5.2. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor zover belanghebbende tevens verzoekt om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, wordt dit verzoek op grond van het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, Awb afgewezen. Overige kosten zijn niet gesteld of gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 142.863 (€ 64.828), waarvan een bedrag groot f 100.000 (€ 45.378) te belasten naar het bijzonder tarief van 25%.

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende

moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.