Home

Rechtbank Breda, 30-07-2008, BF0053, AWB 07/3000

Rechtbank Breda, 30-07-2008, BF0053, AWB 07/3000

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 juli 2008
Datum publicatie
9 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0053
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/3000

Inhoudsindicatie

Loonbelasting / 30%-regeling / beroep ongegrond

Belanghebbende, een profvoetballer, is geboren op 16 juli 1987, heeft de Belgische nationaliteit en speelde met ingang van 1 juli 2005 bij een Nederlandse club in de eredivisie (hierna: club 1). Op 21 april 2006, belanghebbende woonde toen nog in België, heeft hij een contract getekend bij een andere Nederlandse club in de eredivisie (hierna: club 2), op basis waarvan hij met ingang van 15 juni 2006 bij deze club in dienst is. Ter zake van laatstgenoemd dienstverband heeft belanghebbende een verzoek gedaan om toepassing van de 30%-regeling, op welk verzoek afwijzend is beslist.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende op het moment dat hij zijn contract tekende bij club 1 niet beschikte over een schaarse specifieke deskundigheid. Het enkel zijn van een uitzonderlijk talent is hiertoe onvoldoende. Er dient te worden aangesloten bij relevante werkervaring en die had belanghebbende nog onvoldoende. Daaraan doet niet af dat belanghebbende enkele wedstrijen had gespeeld voor Belgische nationale jeugdselecties. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat op basis van het beloningsniveau bij club 1 of op basis van zijn opleidingsniveau geconcludeerd dient te worden tot de aanwezigheid van een schaarse specifieke deskundigheid. Tot slot overweegt de rechtbank dat belanghebbendes periode bij club 1 niet kan worden aangemerkt als opleidings- of stageperiode en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door club 2 uit België is aangeworven.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3000

Uitspraakdatum: 30 juli 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] in België,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 15 juni 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij afwijzend is beslist op het verzoek van belanghebbende om toepassing van de 30%-vergoedingsregeling, als bedoeld in artikel 9h, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: de 30%-regeling).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is geboren op 16 juli 1987 en heeft de Belgische nationaliteit. Op 21 april 2006 heeft hij een contract getekend bij [club] te [woonplaats], op basis waarvan hij met ingang van 15 juni 2006 bij deze club in dienst is als profvoetballer. Daarvoor speelde belanghebbende, met ingang van 1 juli bij [club1] te [woonplaats], bij welke club hij op 30 juni 2005 een contract tekende. Bij [club1] ontving belanghebbende in het seizoen 2005/2006 een basissalaris van € 72.000. Ter zake van het dienstverband bij [club] is het verzoek om toepassing van de 30%-regeling gedaan.

2.2. Artikel 9a, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) luidt als volgt:

“1. Bij de beoordeling of een ingekomen werknemer specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, wordt in onderlinge samenhang rekening gehouden met de volgende factoren, voorzover relevant:

a. het niveau van de door de werknemer gevolgde opleiding;

b. de voor de functie relevante ervaring van de werknemer;

c. het beloningsniveau van de onderhavige functie in Nederland in verhouding tot het beloningsniveau in het land van herkomst van de werknemer.”

2.3. Belanghebbende stelt primair dat het verzoek om toepassing van de 30%-regeling ten onrechte is afgewezen omdat hij op het moment van aanwerving door [club1] beschikte over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit. Subsidiair stelt belanghebbende dat zijn dienstverband bij [club1] is aan te merken als opleiding, dat hij derhalve door [club] is aangeworven vanuit het buitenland en dat hij op dat moment beschikte over eerdergenoemde schaarse specifieke deskundigheid.

2.4. De rechtbank overweegt dat het op de weg van belanghebbende ligt om aannemelijk te maken dat hij aan de in 2.3 genoemde deskundigheidseis voldoet. Het moment waarop dient te worden beoordeeld of belanghebbende aan deze eis voldoet, is het moment van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, ook als de datum van indiensttreding een latere is.

2.5. Belanghebbende stelt dat hij op 30 juni 2005 was aan te merken als een uitzonderlijk talent. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkel en alleen zijn van een uitzonderlijk talent onvoldoende om te kunnen spreken van een schaarse specifieke deskundigheid. In artikel 9a, eerste lid, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit wordt immers aangesloten bij relevante ervaring en niet bij de potentie van de werknemer. Van een schaarse specifieke deskundigheid kan in het onderhavige geval pas sprake zijn als belanghebbende al voor zijn komst naar Nederland voldoende wedstrijden heeft gespeeld en daarin voldoende heeft gepresteerd op een niveau van spelers uit de hoogste Nederlandse profcompetitie. Aan deze eis heeft belanghebbende niet voldaan. Voordat belanghebbende naar Nederland kwam heeft hij in totaal elf maal als basisspeler en negen maal als invaller gespeeld voor [club2]. Hiermee had hij op 30 juni 2005 onvoldoende relevante werkervaring.

2.6. Aan het in 2.5 overwogene doet niet af dat belanghebbende tot 30 juni 2005 een aantal wedstrijden had gespeeld voor Belgische nationale jeugdselecties. Uit de gedingstukken valt af te leiden dat hij voor de selectie van spelers onder 15 jaar is uitgekomen tijdens het [tournooi] in [woonplaats] en dat hij drie wedstrijden heeft gespeeld in de eerste kwalificatieronde voor het EK voor spelers onder 19 jaar. Hiermee heeft belanghebbende, als aanvulling op de in 2.5 genoemde ervaring in de Belgische competitie, te weinig internationale wedstrijden gespeeld om te kunnen constateren dat hij op 30 juni 2005 over voldoende relevante werkervaring beschikte.

2.7. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het beloningsniveau bij [club1], alwaar hij in het seizoen 2005/2006 een basissalaris ontving van € 72.000, dusdanig veel hoger ligt dan het beloningsniveau in België dat gesproken kan worden van een schaarse specifieke deskundigheid bij belanghebbende op 30 juni 2005. Belanghebbende heeft in het geheel geen gegevens bijgebracht omtrent het salarisniveau van profvoetballers op het hoogste niveau van de Belgische competitie.

2.8. Tot de bijlagen bij de motivering van het beroepschrift behoren afschriften van een aantal artikelen over belanghebbende. Daaruit valt af te leiden dat belanghebbende voor 30 juni 2005 onderwijs volgde aan de [sportschool] te [woonplaats]. Belanghebbende heeft evenwel geen gegevens bijgebracht over het niveau van de opleiding aan deze school. Bovendien had belanghebbende de betreffende opleiding op 30 juni 2005 nog niet afgerond. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat het niveau van de door belanghebbende gevolgde opleiding dusdanig is dat op grond daarvan kan worden geconcludeerd tot aanwezigheid van schaarse specifieke deskundigheid bij belanghebbende op 30 juni 2005.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene, oordeelt de rechtbank dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in voldoende mate voldoet aan de in artikel 9a, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit omschreven factoren, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, om te kunnen concluderen dat hij op 30 juni 2005 beschikte over een schaarse specifieke deskundigheid als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit.

2.10. De rechtbank overweegt dat belanghebbendes periode bij [club1] niet kan worden aangemerkt als opleidings- of stageperiode als bedoeld in onder meer het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2006, nr. 41 084, VN 2006/25.19. Gezien de inhoud van het tot de stukken van het geding behorende contract is met [club1] een arbeidsovereenkomst gesloten waaruit voortvloeit dat belanghebbende bij deze club een volwaardige dienstbetrekking had. In dit contract staat de verplichting van belanghebbende tot het verrichten van arbeid voorop en wordt met geen woord gerept over het volgen van een opleiding of stage door belanghebbende.

2.11. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij door [club] uit België is aangeworven in de zin van artikel 15a, eerste lid, letter j van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals nader gepreciseerd in artikel 8, tweede lid, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit.

2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2008 door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.