Rechtbank Breda, 03-07-2008, BF0195, AWB 05/4084
Rechtbank Breda, 03-07-2008, BF0195, AWB 05/4084
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 3 juli 2008
- Datum publicatie
- 9 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0195
- Zaaknummer
- AWB 05/4084
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4084
Uitspraakdatum: 3 juli 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 september 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. In haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2002 heeft belanghebbende een aandeel in de onverdeelde winst van [v.o.f.]. (hierna: firma) verantwoord ter grootte van € 33.770, zijnde 36,7% van € 92.064. In de jaarrekening van de firma over 2002 is de onverdeelde winst, nadat de niet in geschil zijnde toedeling van de winst van de firma aan de firmanten [firmant1] en [firmant2] daarop in mindering is gebracht, toegerekend aan belanghebbende en [firmant3] in de verhouding 36,7% en 63,3% van € 92.064.
2.2. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur een correctie aangebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning vanwege de omstandigheid dat belanghebbende en [firmant3] geen overeenstemming hebben over de verdeling van het hiervoor in 2.1. vermelde bedrag van € 92.064.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij de bestreden uitspraak het aandeel van belanghebbende in de onverdeelde winst van de firma over het jaar 2002 terecht op 50% heeft gesteld, zijnde € 46.032. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
2.4. De inspecteur stelt dat belanghebbende en [firmant3] een civielrechtelijk geschil hebben over de winstverdeling van de firma en dat, zolang de firmanten niet tot overeenstemming komen, of de in de akte van de firma opgenomen arbitragemogelijkheden worden ingeroepen, aan ieder 50% van de onverdeelde winst toegerekend moet worden. Belanghebbende stelt dat haar aandeel in de onverdeelde winst moet worden gesteld op hetgeen zij in haar aangifte heeft opgenomen, nu firmant [firmant3] op 1 september 2003 de firma heeft verlaten en zonder toestemming van de overige firmanten 80% van het fiscale klantenbestand van de firma heeft meegenomen. Belanghebbende stelt dat de winstverdeling een aangelegenheid is van de firmanten en de inspecteur niet bevoegd is de verdeling, zoals vastgesteld met goedkeuring van drie van de vier firmanten, aan te passen.
2.5. Artikel 8 van de overgelegde “akte van de vennootschap onder firma” bepaalt dat exploitatieresultaten ieder jaar door de vennoten in onderling overleg zullen worden verdeeld. Bij brief van 13 december 2004 heeft [firmant3] aan belanghebbende laten weten het niet eens te zijn met de in de jaarrekening over 2002, door hem op 7 december 2004 ontvangen, gepresenteerde verdeling van de winst tussen hen beiden. Naar zijn mening dient de winst aan ieder voor de helft toegerekend te worden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 8 voornoemd. Dat [firmant3] tot op heden niet de arbitrage van een accountant of arbitrage anderszins heeft ingeroepen en dat drie van de vier firmanten de verdeling van de winst goedgekeurd zouden hebben, doet hier niet aan af. Verder staat vast dat [firmant3] de firma eerst op 1 september 2003 heeft verlaten en klanten heeft meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is onjuist dat het op dat tijdstip door deze firmant meenemen van klanten van de firma, wat hier verder van zij, invloed heeft op de verdeling van de jaarwinst over het jaar 2002. De rechtbank acht in dit kader nog van belang dat over 2002 voor werkzaamheden ten behoeve van deze klanten maandelijks en bij uitzondering per kwartaal declaraties werden gezonden. Gelet op het vorenoverwogene kan, naar het oordeel van de rechtbank, de winstverdeling zoals voorgestaan door belanghebbende niet worden gevolgd.
2.6. Belanghebbende heeft gesteld dat ten aanzien van de door [firmant3] “meegenomen” klanten door hem vanaf de start van de firma verklaard is dat het “zijn” klanten zijn en dat daarom ook aan hem het 63,3 % winstaandeel dient te worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is ook dit geen argument om de door belanghebbende voorgestane winstverdeling te honoreren omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de winst gekoppeld aan deze klanten zowel in onderhavig jaar als in de jaren daarvoor niet tot de te verdelen winst van de firma zou hebben behoord. Dit oordeel vindt mede steun in het feit dat belanghebbende [firmant3] aansprakelijk heeft gesteld voor het meenemen van klanten van de firma.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, door uit te gaan van een winstaandeel van belanghebbende van 50%, de hoogte van de onverdeelde winst voor belanghebbende op een redelijke wijze bepaald. In dit kader acht de rechtbank aannemelijk, de stelling van de inspecteur ter zitting, dat over de jaren 1995 tot 2002 de winst ook volgens het genoemde percentage is verdeeld. Belanghebbende heeft dit onvoldoende weersproken.
2.8. Gelet op al het vorenoverwogene dient te worden beslist als voormeld.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2006 door mr. A.J. Kromhout, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.