Rechtbank Breda, 19-07-2008, BF0259, AWB 06/3563
Rechtbank Breda, 19-07-2008, BF0259, AWB 06/3563
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 juli 2008
- Datum publicatie
- 10 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0259
- Zaaknummer
- AWB 06/3563
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3563
Uitspraakdatum: 19 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Frankrijk), eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een conserverende aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, tot een bedrag van € 19.734. Daarbij zijn tevens bij beschikking heffingsrente ad € 2.722 en revisierente ad € 7.590 vastgesteld.
1.2. De aanslag alsmede de beschikkingen heffings- en revisierente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 30 mei 2006 gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3. Met instemming van partijen is een mondelinge behandeling achterwege gebleven.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende was tot 15 augustus 2002 woonachtig in Nederland. Op die datum is hij geëmigreerd naar Frankrijk. Hij heeft in de periode dat hij woonachtig was in Nederland een pensioenaanspraak opgebouwd. De waarde van de aanspraak beliep per 15 augustus 2002 € 37.950.
2.2. Met dagtekening 30 september 2005 is aan belanghebbende een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd, uitgaande van een te conserveren inkomen van € 37.950 aan pensioenaanspraken.
2.3. De inspecteur heeft in het verweerschrift aangegeven dat de beschikking heffingsrente op grond van het bepaalde in het Belastingplan 2006 met terugwerkende kracht van rechtswege is vervallen.
3. Het geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag en beschikkingen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van het “conserverend deel” van de aanslag en de daarop betrekking hebbende beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Het wettelijk en verdragsrechtelijk kader
4.1. Artikel 3.83 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder: de Wet) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
“1. Tot loon wordt gerekend de waarde in het economische verkeer van opgebouwde aanspraken uit een pensioenregeling, indien de belastingplichtige die werknemer of gewezen werknemer is in de zin van de wettelijke bepalingen van de loonbelasting en aan wie het pensioen is toegezegd, ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn anders dan door overlijden, of indien na zijn overlijden de gerechtigde tot de uitkeringen ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn. Onder ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn wordt mede verstaan de situatie waarin de belastingplichtige voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht geen inwoner van Nederland meer te zijn.(…)”
4.2. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet bepaalt, kort weergegeven, dat positieve inkomens¬bestanddelen die in aanmerking zijn genomen op grond van artikel 3.83, eerste lid, van de Wet als te conserveren inkomen wordt aangemerkt. Artikel 3.146, lid 3 van de Wet bepaalt dat de in artikel 3.83, eerste lid, van de Wet bedoelde aanspraken uit pensioenregeling worden geacht te zijn genoten op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan dat waarop de belastingplichtige ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn.
4.3. Artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (verder: Inv) bepaalt dat belasting¬aanslagen invorderbaar zijn twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet. In artikel 2, eerste lid, onderdeel m, Inv is bepaald dat onder belastingaanslag mede wordt verstaan de conserverende aanslag. Artikel 25, vijfde lid, Inv bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.83, eerste lid, van de Wet. Bij Wet van 16 december 2004 (Stb 2004/654) is met terugwerkende kracht tot 11 maart 2004 bepaald dat daarvoor niet meer in alle gevallen zekerheid hoeft te worden gesteld. In artikel 1e, eerste en tweede lid, Uitvoeringsregeling Inv (gewijzigd bij Besluit van 16 december 2004, WDB 2004/756M, Staatscourant 24-12-2004 nr. 249 met terugwerkende kracht tot 11 maart 2004) is bepaald dat in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, voor conserverende aanslagen uitstel wordt verleend zonder schriftelijk verzoek van de belanghebbende en zonder dat zekerheidstelling wordt geëist. Artikel 1e, vierde lid, Uitvoeringsregeling Inv bepaalt dat het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, Inv. Artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, Inv verwijst onder meer naar artikel 19b, eerste lid of tweede lid, eerste volzin van de Wet op de loonbelasting 1964 in welk artikel – kort weergegeven – is vastgelegd dat de waarde van een pensioenaanspraak in de heffing wordt betrokken bij afkoop, vervreemding of anderszins niet reguliere afwikkeling van pensioen.
4.4. Artikel 18 van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Parijs op 16 maart 1973 (verder: het Verdrag) luidt:
“Pensioenen
Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.”
Artikel 19, eerste lid, waarnaar vorengenoemd artikel 18 verwijst, betreft overheids¬pensioenen.
4.5. Artikel 26, 27 en 31 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gesloten te Wenen op 23 mei 1969, luiden, voor zover te dezen van belang, als volgt:
“Artikel 26. Pacta sunt servanda
Elk in werking getreden verdrag verbindt de partijen en moet door hen te goeder trouw worden uitgelegd.
Artikel 27. Nationaal recht en naleving van verdragen
Een partij mag zich niet beroepen op de bepalingen van zijn nationale recht om het niet ten uitvoer leggen van een verdrag te rechtvaardigen.
Artikel 31. Algemene regel van uitlegging
1. Een verdrag moet te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De conserverende aanslag is opgelegd in verband met belanghebbendes emigratie naar Frankrijk.
5.2. Vaststaat dat een pensioen als het onderhavige dat afkomstig is uit Nederland en wordt betaald aan een inwoner van Frankrijk, zowel indien het wordt uitgekeerd in de vorm van een periodieke uitkering als in andere vorm, zoals bijvoorbeeld een vervreemding, afkoop of anderszins, krachtens artikel 18 van het Verdrag slechts belastbaar is in Frankrijk.
5.3. De rechtbank is van oordeel dat de conserverende aanslag en de voorwaarden waaronder daarvoor uitstel van betaling wordt verleend als één onverbrekelijk geheel moeten worden beschouwd. Nu op grond van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling wordt verleend invordering plaatsvindt indien het pensioen wordt vervreemd, afgekocht of anderszins niet regulier wordt afgewikkeld en een dergelijke situatie zich ten tijde van de emigratie van belanghebbende nog niet heeft voorgedaan, kan de conserverende aanslag feitelijk slechts leiden tot belasting¬heffing ter zake van het uitkeren van het pensioen aan de belanghebbende na diens emigratie naar Frankrijk. Niet is gesteld of gebleken dat met Frankrijk over de invoering van de belastingheffing over (aanspraken op) pensioen van inwoners van dat land is overlegd. Derhalve leidt de wettelijke regeling ertoe dat Nederland eenzijdig en in weerwil van het Verdrag het heffingsrecht over pensioenuitkeringen van inwoners van Frankrijk - gedeeltelijk - naar zich toetrekt.
5.4. Onder deze omstandigheden handelt Nederland door het opleggen van de onderhavige aanslag naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bepalingen van het Verdrag en met de goede trouw die Nederland, mede krachtens de aangehaalde bepalingen uit het Verdrag van Wenen, jegens de verdragspartner is verschuldigd.
5.5. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat in de Wet de belastingheffing over de pensioenuitkeringen door de wetsficties van artikel 3.83 en 3.146 is vormgegeven als het genieten van inkomen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de emigratie. Voor het oordeel of de heffing in strijd is met het Verdrag dient naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan te worden van de feitelijke situatie.
5.6. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de conserverende aanslag moet worden vernietigd. Datzelfde geldt dan voor de beschikking revisierente. Nu de beschikking heffingsrente reeds van rechtswege is vervallen, hoeft de rechtbank daarover geen uitspraak te doen.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu belanghebbende daarom niet heeft gevraagd en niet is gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslag voorzover deze het conserverend inkomen betreft alsmede de beschikking revisierente;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juli 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De uitspraak is, bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door mr. J.J.J. Engel.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.