Rechtbank Breda, 19-06-2008, BF0423, AWB 07-4767
Rechtbank Breda, 19-06-2008, BF0423, AWB 07-4767
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 juni 2008
- Datum publicatie
- 11 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0423
- Zaaknummer
- AWB 07-4767
Inhoudsindicatie
LB: fictieve vaste inrichting in Nederland. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van uitlenen van personeel als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel b, Wet LB. In het onderhavige geval heeft belanghebbende met eigen personeel en eigen gereedschap en apparatuur op projectmatige basis montage- en installatiewerkzaamheden verricht in Nederland voor een in Nederland gevestigde BV. De inspecteur, op wie de bewijslast rust dat sprake is van inlening, heeft daar tegenover slechts gesteld dat uit de wijze van facturering (op urenbasis) blijkt dat de B.V. de mogelijkheid had om gezag uit te oefenen. De rechtbank ziet niet in hoe de wijze van facturering beslissend zou kunnen zijn voor de vraag onder wiens toezicht of leiding de werknemers werkzaam zijn.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4767
Uitspraakdatum: 19 juni 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], DUITSLAND, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 1 oktober 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 en de gelijktijdig met de naheffingsaanslag bij beschikking opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2008.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 april 2008 aan de gemachtigde van belanghebbende, op het postadres [postbus] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 25 april 2008 aan de gemachtigde op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag alsmede de boete;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is een in Duitsland gevestigde eenmanszaak. De onderneming is gestart in oktober 1999.
2.2. De werkzaamheden van belanghebbende betreffen montage- en installatiewerkzaamheden in de bouwsector. Voornoemde werkzaamheden vinden plaats in Duitsland, Nederland en Zwitserland. In Nederland heeft belanghebbende één opdrachtgever, [BV], waarvoor montage- en installatiewerkzaamheden worden verricht. Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen belanghebbende en de [BV] is er geen vaste aanneemsom afgesproken. De afrekening geschiedt op basis van gewerkte uren.
2.3. In 2004 zijn geen werkzaamheden in Nederland verricht. In 2005 heeft belanghebbende meerdere werkzaamheden verricht voor de B.V., waarbij in totaal 10 werknemers in Nederland hebben gewerkt. Voor alle werknemers zijn detacheringsverklaringen E 101 afgegeven waardoor zij niet premieplichtig zijn in Nederland.
2.4. Voor het personeel is in Duitsland loonbelasting alsmede premies volks- en werknemersverzekeringen afgedragen. Belanghebbende betaalt bij ziekte het loon van de werknemers door. Belanghebbende heeft voor een bedrag van € 2,5 miljoen een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten.
2.5. Belanghebbende is als meewerkend voorman steeds aanwezig indien werkzaamheden in Nederland worden uitgevoerd. Daarbij worden de benodigde gereedschap en apparatuur door belanghebbende zelf meegenomen.
2.6. In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2005 een vaste inrichting had in Nederland als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel b, Wet op de loonbelasting en daardoor inhoudingsplichtig was in Nederland. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. In de naheffingsaanslag zijn geen premies volksverzekeringen inbegrepen.
2.7. Het geschil beperkt zich tot de vraag of sprake is van “het verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het verlenen van tussenkomst ten behoeve van degenen die tegen beloning persoonlijke arbeid in Nederland verrichten en een derde ten behoeve van wie die arbeid wordt verricht.” (artikel 6, derde lid, onderdeel b, Wet LB).
2.8. Van inlening is sprake indien een werknemer, met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, door deze ter beschikking is gesteld van een derde om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn (Hoge Raad, 21 november 1997, nr. 16 486, BNB 1998/25). In het onderhavige geval heeft belanghebbende met eigen personeel en eigen gereedschap en apparatuur op projectmatige basis montage- en installatiewerkzaamheden verricht in Nederland voor een in Nederland gevestigde BV. Belanghebbende heeft gesteld dat de werknemers hun werkzaamheden verrichtten op aanwijzing en onder gezag van belanghebbende die toezicht hield en de werkzaamheden aanstuurde. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van de stellingen van belanghebbende te twijfelen. De inspecteur, op wie de bewijslast rust dat sprake is van inlening, heeft daar tegenover slechts gesteld dat uit de wijze van facturering (op urenbasis) blijkt dat de B.V. de mogelijkheid had om gezag uit te oefenen. De rechtbank ziet niet in hoe de wijze van facturering beslissend zou kunnen zijn voor de vraag onder wiens toezicht of leiding de werknemers werkzaam zijn. Derhalve heeft de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van uitlenen van personeel als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel b, Wet LB en kan niet worden gezegd dat belanghebbende een vaste inrichting had in Nederland. Belanghebbende was derhalve niet inhoudingsplichtig voor de loonbelasting en de naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd.
2.9. Nu belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een inhoudingsplichtige in Nederland, komt de rechtbank niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of het heffingsrecht ter zake van het loon van de Duitse werknemers kan worden toegewezen aan Nederland.
2.10. Het voorgaande brengt met zich mede dat zowel de naheffingsaanslag als de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete dienen te worden vernietigd.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde belanghebbende en is het beroep gegrond verklaard.
2.12. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.