Home

Rechtbank Breda, 01-09-2008, BF0796, AWB 07-1068

Rechtbank Breda, 01-09-2008, BF0796, AWB 07-1068

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
1 september 2008
Datum publicatie
15 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0796
Zaaknummer
AWB 07-1068

Inhoudsindicatie

Vermakelijkhedenretributie. Is er sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing? Gelet op de hoogte van de voorlopige aanslag vermakelijkhedenretributie 2006 en het gegeven dat belanghebbende een groot beslag legt op de gemeentelijk voorzieningen waarvan zij profiteert, kan niet worden geoordeeld dat er een wanverhouding bestaat tussen de hoogte van de retributie en het profijt dat belanghebbende van de onderhavige voorzieningen heeft ondervonden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1068

Uitspraakdatum: 1 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2006 opgelegde voorlopige aanslag vermakelijkhedenretributie.

Zitting

Een onderzoek ter zitting is met schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende exploiteert onder de naam '[belanghebbende]’ een in [woonplaats] gelegen [park].

2.2. De raad van de gemeente [woonplaats] (hierna: de raad van de gemeente) heeft op 25 februari 1999 de Verordening vermakelijkhedenretributie 1999 vastgesteld (hierna: de Verordening). Op grond van artikel 4 van de Verordening is de grondslag voor de vermakelijkhedenretributie het aantal betalende bezoekers en bedraagt het tarief ƒ 0,30 per betalende bezoeker met een maximum van ƒ 500.000. Bij besluit van de raad van de gemeente van 1 november 2001 is met ingang van 1 januari 2002 het tarief per betalende bezoeker gewijzigd in € 0,13 met een maximum aan te betalen retributie per retributie¬plichtige van € 226.890.

2.3. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 april 2006 voor een bedrag van € 226.890 een voorlopige aanslag vermakelijkhedenretributie 2006 opgelegd.

2.4. Belanghebbende en verweerder hebben met betrekking tot dezelfde problematiek, echter ter zake van eerdere aanslagjaren, reeds eerder tot aan de Hoge Raad geprocedeerd. Uitkomst van deze procedures was dat de Verordening niet leidde tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een vermakelijkheid in de zin van de Verordening exploiteert en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het bestuur van de gemeente tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen dan wel bijzondere voorzieningen in de vorm van toezicht. Voorts is niet in geschil dat gebruikmaking van voornoemde voorzieningen door belanghebbende lasten met zich meebrengen voor de gemeente.

2.6. Nochtans is tussen partijen in geschil of de Verordening voor het jaar 2006 leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

2.7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat nu bepaalde kostenposten voor de gemeente in de loop der jaren zijn weggevallen, de jaarlijkse aanslag vermakelijkheden¬retributie van € 226.890 steeds meer gaat afwijken van de feitelijke kosten zoals deze door de gemeente [woonplaats] (hierna: de gemeente) zijn berekend en welke als basis dienen voor de aanslag vermakelijkhedenretributie. Belanghebbende concludeert dat de Verordening voor het jaar 2006 leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

2.8. De wettelijke basis voor het heffen van vermakelijkheidsretributies wordt gevormd door artikel 229, eerste lid, aanhef en letter c, van de Gemeentewet. Gelet op de parlemen¬taire geschiedenis bij de Wet van 27 april 1994 waarbij de mogelijkheid tot heffen van vermakelijkhedenretributies werd ingevoerd (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3.), het onderwerpelijke artikel 229, eerste lid, aanhef en letter c, van de Gemeentewet, moet ervan worden uitgegaan dat de wetgever aan de vermakelijkhedenretributie slechts in zoverre het karakter van retributie heeft willen toekennen dat aan de heffing ten grondslag dient te liggen dat een vermakelijkheid profiteert van een door of vanwege het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorziening, welke voor de gemeente lasten meebrengt. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft de gemeente daarmee in voorkomende gevallen niet aan te geven welk bedrag van de met die voorziening gemoeide lasten is toe te rekenen aan de te belasten vermakelijkheid.

2.10. Het voorgaande neemt echter niet weg, gelijk belanghebbendes standpunt, dat het heffen van een vermakelijkhedenretributie door een gemeente onder omstandigheden kan leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Daarbij dient voor deze ‘toets’ een vergelijking te worden gemaakt tussen de hoogte van de retributie en het profijt dat de retributieplichtigen van de desbetreffende voorzieningen ondervinden (Hoge Raad 24 januari 2003, nr. 37 789, BNB 2003/113).

2.11. Zoals reeds overwogen onder 2.5 is tussen partijen niet in geschil dat de gemeente voorzieningen treft waarvan belanghebbende profijt heeft. De rechtbank stelt vast - in het bijzonder verwijst de rechtbank dan naar het door belanghebbende zelf ingebrachte voor¬zieningenoverzicht (Productie 4.3. bij subproductie 3 van belanghebbendes beroepschrift) - dat belanghebbende een groot beslag legt op de gemeentelijk voorzieningen waarvan zij profiteert. Daarbij noemt de rechtbank met name de investering in en onderhoud van verkeersvoorzieningen, welke voor belanghebbende bij de circa 2,4 miljoen bezoekers in het jaar 2006 waarvan de voorlopige aanslag uitgaat, van eminent belang waren. Gelet ook op de hoogte van de voorlopige aanslag vermakelijkhedenretributie 2006, te weten € 226.890, kan dan niet worden geoordeeld dat er een wanverhouding bestaat tussen de hoogte van de retributie en het profijt dat belanghebbende van de onderhavige voorzieningen heeft ondervonden. Aan dit oordeel doet niet af dat blijkens het door belanghebbende overlegde overzicht een deel van de door de gemeente in 1999 gedane investeringen in 2006 geheel is afgeschreven. Het vorenverwogene brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mede dat de Verordening niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

2.12. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 1 september 2008 door mr. A.A. den Hartog, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.