Home

Rechtbank Breda, 10-09-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3259 BG1742, AWB 07/766

Rechtbank Breda, 10-09-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3259 BG1742, AWB 07/766

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 september 2008
Datum publicatie
28 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG1742
Zaaknummer
AWB 07/766

Inhoudsindicatie

Omkering bewijslast op grond van niet doen vereiste aangifte.

Geen redelijke schatting nu de inspecteur zich heeft laten leiden door de enkele mededeling van de curator dat de loonkosten in geen enkele verhouding staan tot de geboekte omzet en alle loonkosten heeft geschrapt, terwijl belanghebbende wel personeel in dienst had. Uitgaande van de cijfermatige onderbouwing van de aanslag door de inspecteur, had het belastbare bedrag in ieder geval niet hoger dan nihil mogen worden gesteld. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard.

Nu belanghebbendes beroep inhoudt dat zij in het betreffende jaar een verlies heeft geleden, betekent dit ook dat zij opkomt tegen de in de aanslag besloten liggende beschikking dat het verlies nihil bedraagt. Belanghebbende maakt haar stelling dat zij een verlies heeft geleden evenwel niet aannemelijk. De aanslag wordt verminderd tot nihil.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/766

Uitspraakdatum: 10 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 februari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2001 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 57.593.

Onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden, alsmede de inspecteur.

Bij het onderzoek ter zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/4667, 07/216, 07/766, 07/767, 07/768 en 07/769. Hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting is opgemerkt, heeft in beginsel betrekking op alle voornoemde zaken.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voorzover het de aanslag betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot nihil;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 161, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.

2. Gronden

2.1. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [BV]. De aandelen in [BV] en de aandelen in [BV] zijn tot 23 juli 1998 in bezit bij [aandeelhouder]. [aandeelhouder] had in de periode dat zij de aandelen hield een affectieve relatie met [aandeelhouder]. Vanaf 23 juli 1998 worden de aandelen in [BV] en [BV] gehouden door [aandeelhouder]. [aandeelhouder] is de zus van [aandeelhouder]. Vanaf februari 1999 voert [directeur] de directie over belanghebbende. [directeur] is de huidige vriendin van [aandeelhouder]. Op 5 april 2001 heeft [directeur] alle aandelen in [BV] gekocht.

2.2. Ter zitting heeft [aandeelhouder] verklaard dat zowel belanghebbende als [BV] feitelijk bedrijven van hem zijn.

2.3. Belanghebbende maakt onderdeel uit van een samenwerkende groep bedrijven. Gang van zaken is dat [BV], welke vennootschap grondverzetmachines, heftrucks en auto’s in bezit heeft, werken van derden aanneemt. Voor het uitvoeren van deze werken huurt zij personeel van belanghebbende in.

2.4. Belanghebbende is op 6 maart 2002 in staat van faillissement verklaard.

2.5. De curator van belanghebbende heeft het aangifteformulier vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar, met een begeleidende brief, op 6 januari 2003 oningevuld ingezonden. In deze brief van 6 januari 2003 aan de inspecteur heeft de curator aangegeven te menen niet ertoe in staat te zijn de aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 2000 en 2001 in te dienen. Voorts geeft hij in de brief ondermeer aan:

“Bijgaand zend ik u een kopie van de dagvaarding waaruit blijkt dat ik als curator wegens de gebrekkige boekhouding een procedure bestuursaansprakelijkheid heb opgestart jegens de heer van (sic) [aandeelhouder] en mevrouw [directeur]. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud van deze dagvaarding. In de dagvaarding staat ondermeer beschreven dat de gevoerde boekhouding ondeugdelijk is en dat er alle aanleiding is om te veronderstellen dat een groot deel van de omzet noch in 2000 noch in 2001 in de administratie van [administratiekantoor] is verwerkt.

De loonkosten staan in geen enkele verhouding tot de gefactureerde omzet en geboekte omzet.”

Als bijlage bij zijn brief heeft de curator de saldibalans per 31 december 2001, de verlies en winst-rekening 2001, de grootboekkaarten over het jaar 2001 en de verkorte loonstaat betreffende het personeel in 2001 gevoegd. In die verlies en winst-rekening is een verlies van -/- € 289.925,27 en een omzet van € 112.084,95 vermeld. Volgens voornoemde cijfers bedragen de personeelskosten € 361.606,31, waarvan € 266.311,11 brutoloon personeel en € 29.429,58 bijzondere beloningen.

2.6. Aan belanghebbende is met dagtekening 24 december 2004 over 2001 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van

€ 57.593. In een brief met dagtekening 28 november 2004 aan de curator, geeft de inspecteur aan hoe hij tot dit belastbaar bedrag is gekomen. De inspecteur heeft in vergelijking met de jaarcijfers die door de curator zijn overgelegd correcties aangebracht op de personeelskosten (€ 266.311), de bijzondere beloningen (€ 29.429) en voorts voor € 51.778 aan omzet bijgeteld. Dit laatste omdat de omzet op basis van de aangiften omzetbelasting € 163.863 bedroeg.

2.7. Op 20 december 2004 heeft belanghebbendes boekhouder, Administratiekantoor [kantoor], jaarstukken over het jaar 2001 bij de inspecteur ingediend met daarin vermeld een verlies van -/- € 68.147,99 en een omzet van € 121.472,85 (exclusief € 200.000 onderhanden werk). Volgens voornoemde cijfers bedragen de personeelskosten € 338.488,75, waarvan

€ 266.654,93 brutoloon personeel en € 29.429,58 bijzondere beloningen.

2.8. Op basis van de tot de administratie van belanghebbende behorende facturen is de omzet € 155.646.

2.9. In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

2.10. Artikel 27e AWR bepaalt onder meer dat, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (verschuiving en verzwaring van de bewijslast).

2.11. Nu belanghebbende voor het jaar 2001 geen aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan terwijl zij hiertoe door middel van de uitreiking van een aangiftebiljet wel is uitgenodigd, heeft zij niet de vereiste aangifte gedaan. In dit kader wordt vermeld dat de omstandigheid dat belanghebbende in staat van faillissement is gesteld haar niet ontslaat van de verplichting om aangifte vennootschapsbelasting te doen. Gelet op het voorgaande is het aan belanghebbende om te doen blijken dat de navorderingsaanslag onjuist is.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Belanghebbende heeft ten aanzien van een deel van de omzet weliswaar gesteld dat dit niet is ontvangen of nooit ontvangen zal worden c.q. dat sprake is van onderhanden werk dat niet gefactureerd zal worden danwel oninbaar is, echter, zij heeft deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken dat de aanslag in zoverre onjuist is. Het enkele feit dat [BV] in het jaar 2003 is gefailleerd is onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat de bedragen die belanghebbende aan deze vennootschap heeft gefactureerd op de balansdatum 31 december 2001 als oninbaar moeten worden beschouwd en op grond van die oninbaarheid niet tot de winst van 2001 gerekend hoeven te worden.

2.13. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de aanslag niet naar willekeur is

opgelegd, maar berust op een redelijke schatting. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur zich, naar de rechtbank begrijpt, laten leiden door de enkele mededeling van de curator dat de loonkosten in geen enkele verhouding staan tot de geboekte omzet en heeft hij het gehele bedrag aan bruto-lonen en het bedrag aan bijzondere beloningen niet geaccepteerd. Dit terwijl belanghebbende, gelijk niet in geschil is, over 2001 wel personeel in dienst had. De hoogte van de schatting door de inspecteur is naar het oordeel van de rechtbank hiermee met te weinig feitelijke stellingen onderbouwd dat gezegd kan worden dat sprake is van redelijke schatting. Uitgaande van de cijfermatige onderbouwing van de aanslag door de inspecteur, had het belastbare bedrag in ieder geval niet hoger dan nihil mogen worden gesteld. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard.

2.14. Nu belanghebbendes beroep inhoudt dat zij in 2001 een verlies heeft geleden, betekent dit ook dat zij opkomt tegen de in de aanslag besloten liggende beschikking dat het verlies over 2000 nihil bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, haar stelling dat zij over 2001 een verlies heeft geleden van -/- € 68.147,99 evenwel niet aannemelijk gemaakt. Het beroep is in zoverre ongegrond verklaard.

2.15. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de samenhangende zaken met nummer 06/4667, 07/216, 07/766, 07/767, 07/768 en 07/769 zijn deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1 voor het gewicht van de zaken), waarvan de 1/6 deel of € 161 voor de onderhavige zaak. Bij het vaststellen van voornoemd bedrag is in aanmerking genomen dat het beroepschrift en de eventuele conclusie van repliek door belanghebbende zelf zijn opgesteld.

Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overigens kosten heeft gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen , voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.