Home

Rechtbank Breda, 10-09-2008, BG1760, 06/4667

Rechtbank Breda, 10-09-2008, BG1760, 06/4667

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 september 2008
Datum publicatie
28 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG1760
Zaaknummer
06/4667

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting terecht nu sprake is van gefactureerde btw die niet is voldaan.

Boete terecht voorzover de wel gefactureerde omzetbelasting niet is voldaan. Vermindering van de boete wegens undue delay.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4667

Uitspraakdatum: 10 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 21 augustus 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting naar een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 9.746 en de fictieve weigering van de inspecteur tot het doen van een uitspraak op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar bij beschikking van 28 december 2005 opgelegde vergrijpboete van € 4.873.

Onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden, alsmede de inspecteur.

Bij het onderzoek ter zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/4667, 07/216, 07/766, 07/767, 07/768 en 07/769. Hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting is opgemerkt, heeft in beginsel betrekking op alle voornoemde zaken.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de boete;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 1.800;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 161, en wijst de aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan haar vergoedt.

2. Gronden

2.1. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [BV]. De aandelen in [BV] zijn gedurende het jaar 2000 in bezit bij [aandeelhouder]. [aandeelhouder] is de zus van [aandeelhouder]. Ter zitting heeft [aandeelhouder] verklaard dat zowel belanghebbende als [BV] feitelijk bedrijven van hem zijn.

2.2. Belanghebbende is ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zij heeft over het onderhavige jaar per kwartaal omzetbelasting op aangifte voldaan. De voldane omzetbelasting bedroeg in totaal € 1.187, berekend als het saldo van de verschuldigde omzetbelasting ad € 7.178 en de voorbelasting van € 5.992. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek over 1998 en 1999 is een bedrag van € 1.567 aan omzetbelasting nageheven, welk bedrag is gebaseerd op grootboekoverzichten over het jaar 2000 en de reeds op aangifte voldane omzetbelasting van € 1.187. Uit de betreffende grootboekoverzichten volgt een bedrag aan te betalen omzetbelasting van € 7.022 en een voorbelasting van € 4.268, per saldo € 2.754. De betreffende naheffingsaanslag is onderwerp van een bezwaarprocedure.

2.3. Belanghebbende is op 6 maart 2002 in staat van faillissement verklaard.

2.4. Uit een strafrechtelijk onderzoek verricht door de FIOD/ECD is een tweetal door belanghebbende aan [BV] uitgeschreven facturen verkregen. De op deze facturen vermelde omzetbelasting, in totaal € 10.243 is niet op aangifte voldaan en staat niet vermeld op de onder 2.2 vermelde grootboekoverzichten. Uit de tot de administratie van belanghebbende behorende facturen, althans een ter zake daarvan door de inspecteur vennootschapsbelasting opgesteld overzicht, blijkt dat belanghebbende over het jaar 2000 voor een bedrag van

€ 571.402 aan omzet heeft gefactureerd. Tevens volgt daaruit een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting van € 16.769 (inclusief de omzetbelasting die is vermeld op de facturen aan [BV]). De onderhavige naheffingsaanslag ad € 9.746 is op dit bedrag gebaseerd. Hierbij is rekening gehouden met het eerdergenoemde bedrag aan voorbelasting van € 4.268, de op aangifte voldane belasting van € 1.187 en de eerdere naheffingsaanslag ten bedrage van

€ 1.567. De inspecteur heeft aan belanghebbende tevens een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven belasting of € 4.873. Bij de uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.664.

2.5. In geschil is of de naheffingsaanslag en boete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

De naheffingsaanslag

2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende verplicht is het factuurstelsel te hanteren.

2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld en overgelegd aannemelijk gemaakt dat belanghebbende over de tijdvakken van het jaar 2000 voor een bedrag van € 571.402 aan omzet heeft gefactureerd, alsmede dat belanghebbende ter zake van deze omzet facturen heeft uitgereikt met vermelding van in totaal € 16.769,43 aan omzetbelasting op (een aantal van) deze facturen. Ingevolge artikel 13 van de Wet is belanghebbende deze omzetbelasting op enig moment in 2000 verschuldigd geworden. Belanghebbende heeft ten aanzien van een deel van de gefactureerde omzet weliswaar gesteld dat dit niet is ontvangen of nooit ontvangen zal worden of dat deze moet worden toegerekend aan het jaar 2001, echter zij heeft deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Overigens doet de omstandigheid dat een op een factuur vermeld bedrag (aan omzetbelasting) niet is of wordt ontvangen niet af aan de verschuldigdheid van de gefactureerde omzetbelasting.

2.8. Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

De boete

2.9. De inspecteur heeft aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven belasting of € 4.873. De boete is in de bezwaarfase ambtshalve verminderd tot € 4.832. De inspecteur verwijt belanghebbende dat zij opzettelijk omzet niet in haar aangiften heeft verantwoord. De bewijslast ter zake van de boete rust op de inspecteur.

2.10. Belanghebbende heeft niet bestreden dat zij over het jaar 2000 voor € 571.402 aan omzet heeft gefactureerd, ter zake van welke omzet zij in totaal € 16.769,43 aan omzetbelasting op door haar uitgeschreven facturen heeft vermeld. Zij heeft van voormeld bedrag een deel groot € 9.664 niet op aangifte voldaan. Belanghebbende is verantwoordelijk voor het juist en volledig bijhouden en aanleveren van haar administratieve bescheiden aan haar externe administrateur. De samenwerking met een externe adviseur ontslaat haar daarvan niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de door haar uitgeschreven facturen met nummer 20054 en 20074 niet in haar administratie heeft verwerkt, althans niet op zodanige wijze dat haar externe administrateur bij het vervaardigen van de aangifte(n) omzetbelasting kennis heeft kunnen nemen van het op die facturen vermelde bedrag aan omzetbelasting van in totaal € 10.243. Door aldus te handelen heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er € 10.243 te weinig omzetbelasting op aangifte zou worden voldaan. In zoverre is sprake van voorwaardelijk opzet. Voor het overige bedrag aan nageheven omzetbelasting is de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet in het van hem verlangde bewijs geslaagd. Hiertoe heeft hij te weinig feiten en omstandigheden aangevoerd die inzicht geven in belanghebbendes samenwerking en relatie met zijn externe administrateur in die zin dat gelet op die samenwerking en relatie onvoldoende duidelijk is dat en in hoeverre het aan belanghebbende is te wijten dat er te weinig omzetbelasting is betaald.

2.11. Gezien het bepaalde in artikel 67f AWR heeft de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, terecht een vergrijpboete opgelegd. Gelet op de hoogte van de naheffingsaanslag, het overwogene onder 2.10 en § 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 kan deze niet op een hoger bedrag mogen worden vastgesteld dan op 50% van het 10.243/16.769,43 van de niet betaalde belasting (€ 9.664), is € 2.951. De rechtbank acht in het onderhavige geval een boete van € 2.000 zowel absoluut als relatief gezien passend en geboden.

2.12. Belanghebbende is van het voornemen tot het opleggen van de boete in kennis

gesteld op 6 december 2005. Nu de uitspraak van de rechtbank wordt gedaan meer dan 2 jaar en 9 maanden na deze kennisgeving, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van berechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete te verminderen met 10% tot € 1.800.

Slotsom

2.13. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de samenhangende zaken met nummer 06/4667, 07/216, 07/766, 07/767, 07/768 en 07/769 zijn deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1 voor het gewicht van de zaken), waarvan de 1/6 deel of € 161 voor de onderhavige zaak. Bij het vaststellen van voornoemd bedrag is in aanmerking genomen dat het beroepschrift en de eventuele conclusie van repliek door belanghebbende zelf zijn opgesteld.

Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overigens kosten heeft gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.