Home

Rechtbank Breda, 10-09-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3260 BG1768, AWB 07/767

Rechtbank Breda, 10-09-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3260 BG1768, AWB 07/767

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 september 2008
Datum publicatie
28 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG1768
Zaaknummer
AWB 07/767

Inhoudsindicatie

Gebreken in administratie zijn geen reden voor verschuiving en verzwaring van de bewijslast.

De inspecteur voldoet (wel) gedeeltelijk aan de op hem rustende bewijslast dat belanghebbende te weinig omzet heeft verantwoord.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/767

Uitspraakdatum: 10 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 1999 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van f 88.429.

Onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden, alsmede de inspecteur.

Bij het onderzoek ter zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/4667, 07/216, 07/766, 07/767, 07/768 en 07/769. Hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting is opgemerkt, heeft in beginsel betrekking op alle voornoemde zaken.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 21.271;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 161, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.

2. Gronden

2.1. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [BV]. De aandelen in [BV] en de aandelen in [BV] zijn tot 23 juli 1998 in bezit bij [aandeelhouder]. [aandeelhouder] had in de periode dat zij de aandelen hield een affectieve relatie met [aandeelhouder]. Vanaf 23 juli 1998 worden de aandelen in [BV] en [BV] gehouden door [aandeelhouder]. [aandeelhouder] is de zus van [aandeelhouder]. Vanaf februari 1999 voert [directrice] de directie over belanghebbende. [directrice] is de huidige vriendin van [aandeelhouder]. Op 5 april 2001 heeft [directrice] alle aandelen in [BV] gekocht.

2.2. Tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door [aandeelhouder], en [aandeelhouder] is per 20 januari 1998 een managementcontract overeengekomen. Kort gezegd is in deze overeenkomst bepaald dat [aandeelhouder] het feitelijke beheer over belanghebbende voert en dat hij voor de verrichtte werkzaamheden over de jaren 1998 en 1999 een managementfee ontvangt van f 90.000. In de jaren 1998 en 1999 exploiteert [aandeelhouder] een grondverzetbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Ter zitting heeft [aandeelhouder] verklaard dat zowel belanghebbende als [BV] feitelijk bedrijven van hem zijn.

2.3. Belanghebbende maakt onderdeel uit van een samenwerkende groep bedrijven. Gang van zaken is dat [BV], welke vennootschap grondverzetmachines, heftrucks en auto’s in bezit heeft, werken van derden aanneemt. Voor het uitvoeren van deze werken huurt zij personeel van belanghebbende in.

2.4. Over 1999 heeft belanghebbende aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van -/- f 98.899. Met datum aanvang 25 september 2001 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld betreffende de vennootschapsbelasting en loonbelasting over de jaren 1998 en 1999. In het rapport van het boekenonderzoek staat vermeld dat het onderzoek zich heeft beperkt tot de aansluiting tussen de omzetadministratie en loonadministratie genoemd in het rapport. Op grond van dit onderzoek heeft de inspecteur de belastbare winst met f 143.728 gecorrigeerd. Aan belanghebbende is een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van f 44.829 en een belastbaar bedrag van f 88.429.

2.5. Belanghebbende is op 6 maart 2002 in staat van faillissement verklaard.

2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 2.4 genoemde correctie terecht is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

2.7.1. De inspecteur stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de (loon)administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van artikel 25, 29, 52 en 54 van de AWR, dat deze niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de omzetberekening, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting inlichtingen te verstrekken en dat dientengevolge de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De inspecteur stelt tevens dat de mandagenlijsten diverse gebreken vertonen.

2.7.2. Belanghebbende betwist dat er te weinig omzet is verantwoord, dat er reden is om de administratie te verwerpen en tevens dat de mandagenlijsten gebreken vertonen.

2.8. Artikel 27e van de AWR bepaalt onder meer dat, indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47, 47a, 49, 52 van de AWR, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

2.9.1. Ingevolge artikel 47 van de AWR is belanghebbende verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

2.9.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat en heeft de inspecteur ook niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur aan belanghebbende gegevens en inlichtingen heeft gevraagd welke voor de belastingheffing te haren aanzien over het onderhavige jaar van belang kunnen zijn. De enkele vermelding in het rapport van het boekenonderzoek dat herhaald werd verzocht om nadere gegevens te verstrekken is hiertoe onvoldoende. Evenmin is duidelijk om welke gegevens dan zou zijn gevraagd.

2.10.1. Ingevolge artikel 52 van de AWR zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit blijken. Administratieplichtigen zijn verplicht de voornoemde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie. Belanghebbende is administratieplichtige.

2.10.2. De inspecteur beroept zich in dit kader op de volgende gebreken:

- het hanteren van het kasstelsel door de voormalige boekhouder van belanghebbende in plaats van het verplichte factuurstelsel in combinatie met het niet aanbrengen van correctieboekingen aan het einde van het jaar;

- belanghebbende maakt gebruik van de G-rekening van [BV]. Omdat het kasstelsel is gehanteerd zijn de bedragen die ook daadwerkelijk op die rekening zijn ontvangen niet in de omzet verantwoord;

- in het kasboek zijn diverse doorhalingen waarneembaar. De telling van het kasboek resulteert in een negatief saldo per 31 december 1998, hetgeen doorwerkt in het kasboek over 1999. Dit is eerst in 2000 gecorrigeerd. Over de eerste 9 maanden van 1999 wordt het kasboek niet of nauwelijks bijgehouden;

- een bankopname van 900 Franse Franc is als kasstorting geboekt;

- op diverse momenten is er geld bij de bank opgenomen en in de kas gestort terwijl het kassaldo meer dan toereikend was;

- de mandagenlijsten bevatten dubbeltellingen en geven voor wat betreft het project [woonplaats] geen compleet beeld;

- er vindt geen kascontrole plaats;

- de facturen met nummer 99054 en 99085 zijn niet aangetroffen, terwijl de facturen 99086 en 99087 wel zijn aangetroffen, maar niet in de omzet zijn opgenomen;

- er is sprake van een onaanvaardbare afwijking tussen verantwoorde omzet en theoretische omzetberekening.

- er is omzet niet verantwoord met betrekking tot door belanghebbende uitgevoerde werkzaamheden voor [aandeelhouder] en [directrice] in privé.

2.10.3. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende verplicht is het factuurstelsel

te hanteren en dat zij onterecht het kasstelsel heeft gehanteerd. Op zich genomen is hieraan niet de conclusie te verbinden dat de administratie gebreken vertoont. Het feit dat de kasadministratie sluit met een negatief saldo duidt echter wel op een boekhouding met gebreken. Het niet opnemen in de administratie van een tweetal facturen is een gebrek in die administratie. Voornoemde tekortkomingen zijn naar het oordeel van de rechtbank zowel ieder afzonderlijk, als in onderlinge samenhang beschouwd, evenwel van onvoldoende gewicht om de grondslag te vormen voor het oordeel dat de zware sanctie van de omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast is gerechtvaardigd. Hierbij is nog van belang dat de overige door de inspecteur genoemde gebreken naar het oordeel van de rechtbank hooguit het vermoeden wettigen dat de administratie niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Ook indien voornoemde tekortkomingen worden bezien in het licht van dit vermoeden, rechtvaardigt dit niet een omkering van de bewijslast.

2.10.4. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet of niet

volledig heeft voldaan aan de vordering om gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de inspecteur dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van artikel 25 en 29 van de AWR nu in genoemde artikelen geen verplichtingen met betrekking tot de administratie zijn neergelegd.

2.11. Het onder 2.7.1 tot en met 2.10.4 overwogene, ook in onderling verband bezien,

leidt tot de conclusie dat er geen reden is voor verschuiving en verzwaring van de bewijslast zoals door de inspecteur bepleit.

2.12.1. Gelet op het voorgaande rust op de inspecteur de last aannemelijk te maken dat belanghebbende meer omzet heeft gegenereerd dan door haar is verantwoord.

2.12.2. De omstandigheid dat uit de theoretische omzetberekening een bedrag aan omzet volgt dat f 143.728 hoger ligt dan de door belanghebbende verantwoorde omzet is hiertoe, gezien de gemotiveerde betwisting van deze berekening door belanghebbende, onvoldoende. In dit verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat zij belanghebbendes verklaring betreffende het verwerken van uren van het personeel zowel in de mandagenlijst van belanghebbende zelf als in de mandagenlijst van [BV] geloofwaardig acht. Voorts geldt dat uit de stukken van het geding blijkt dat, daar waar belanghebbende zelf eenzelfde aantal uren factureert als het aantal dat voorkomt op de mandagenlijst betreffende die factuur, hetgeen inhoudt dat zowel indirecte als directe uren worden gedeclareerd, deze factuur aan derden is gericht. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende en [BV] dezelfde uren aan externe opdrachtgevers factureren, is niet aannemelijk gemaakt. In dit kader wordt nog vermeld dat ook niet valt in te zien waarom een externe opdrachtgever dergelijke facturen met een betaling zou honoreren.

2.12.3. Ook de omstandigheid dat op de planningslijsten betreffende het project [woonplaats] zichtbaar is dat in 1998 4520 uren aan het project zouden worden gewerkt, terwijl belanghebbende deze uren voor minder dan de helft heeft gefactureerd aan [BV] is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er in 1999 te weinig omzet is verantwoord.

Hetgeen door de inspecteur met betrekking tot het project [woonplaats] over het onderhavige jaar is aangevoerd is te weinig concreet om daaruit te kunnen concluderen dat belanghebbende in verband met werkzaamheden aan dat project te weinig omzet heeft verantwoord.

2.12.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende bedragen welke op de G-rekening van [BV] zijn gestort ten onrechte niet tot de omzet heeft gerekend. Dit aangezien er geen, althans onvoldoende objectief controleerbare bescheiden voorhanden zijn op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat en in hoeverre omzet die aan belanghebbende toebehoort daadwerkelijk op die rekening is gestort.

2.12.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat door belanghebbende, in verband met werkzaamheden van personeel van belanghebbende aan onroerende zaken van [aandeelhouder] en [directrice], te weinig omzet is verantwoord. [aandeelhouder] heeft weliswaar verklaard dat een loods is gebouwd in verloren uren van haar eigen personeel, maar deze verklaring biedt geen houvast voor de conclusie dat deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden in 1999 en overigens houdt de verklaring niet in dat ter zake van deze werkzaamheden geen omzet is verantwoord.

2.12.6. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende verplicht is het factuurstelsel te hanteren. Uit een overzicht dat is opgesteld op basis van debiteurenlijsten die behoren tot belanghebbendes boekhouding en de door belanghebbende uitgeschreven facturen volgt dat belanghebbende in 1999 in totaal f 563.992 aan omzet in rekening heeft gebracht. In dit overzicht zijn de facturen met nummer 99054 en 99085 niet verwerkt omdat deze niet zijn aangetroffen in de administratie. De facturen met nummer 99086 en 99087 zijn in dit overzicht wel opgenomen. Ten aanzien van deze twee facturen heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat de bedragen zoals op de facturen vermeld door belanghebbende niet in de omzet zijn verantwoord. Met voornoemd overzicht en het gestelde omtrent de facturen met nummer 99086 en 99087 heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende, nu zij in haar aangifte vennootschapsbelasting slechts een omzet van f 443.822 heeft verantwoord, f 120.170 te weinig aan omzet heeft verantwoord. In zoverre is de door de inspecteur aangebrachte correctie dan ook terecht.

2.12.7. Gesteld noch gebleken is dat omzet die in 1998 is gefactureerd en die in dat jaar tot de winst moet worden toegerekend, op grond van het door belanghebbende hanteren van het kasstelsel (ten onrechte) in het onderhavige jaar is verantwoord.

2.13. Gelet op het overwogene onder 2.12.1 tot en met 2.12.7 is de door de inspecteur

aangebrachte correctie voor f 120.170 terecht. Uitgaande van het in de aangifte vennootschapsbelasting opgenomen belastbare bedrag van -/- f 98.899 dient het belastbare bedrag te worden vastgesteld op f 21.271.

2.14. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.

2.15. Belanghebbende heeft de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 1999 te laat ingediend. In verband daarmee is aan belanghebbende een verzuimboete wegens een tweede verzuim ad f 750 opgelegd. De aangifte vennootschapsbelasting over 1998 is eveneens te laat ingediend. Belanghebbende was toen voor de eerste maal in verzuim. Belanghebbende heeft in beroep niet gesteld dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de samenhangende zaken met nummer 06/4667, 07/216, 07/766, 07/767, 07/768 en 07/769 zijn deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1 voor het gewicht van de zaken), waarvan de 1/6 deel of € 161 voor de onderhavige zaak. Bij het vaststellen van voornoemd bedrag is in aanmerking genomen dat het beroepschrift en de eventuele conclusie van repliek door belanghebbende zelf zijn opgesteld.

Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overigens kosten heeft gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.