Home

Rechtbank Breda, 18-09-2008, BG1895, AWB 08-227

Rechtbank Breda, 18-09-2008, BG1895, AWB 08-227

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 september 2008
Datum publicatie
29 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG1895
Zaaknummer
AWB 08-227

Inhoudsindicatie

Beschikking heffingsrente. Van de inspecteur mag worden verwacht dat hij bij het vaststellen van de voorlopige aanslag een zodanige mate van zorgvuldigheid betracht dat hij de door belanghebbende aangegeven gegevens op de juiste wijze verwerkt. Door dit in het onderhavige geval niet te doen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarbij belanghebbende ter zake van die fout geen heffingsrente verschuldigd is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/227

Uitspraakdatum: 18 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], België,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 14 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de daarbij gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2008 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. Bij brief met dagtekening 24 augustus 2008, binnengekomen bij de rechtbank op 27 augustus 2008, refereert belanghebbende aan de geplande zitting op 4 september 2008. De rechtbank maakt uit deze brief op dat belanghebbende de uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het de beschikking heffingsrente betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking heffingsrente;

- vermindert de heffingsrente tot € 89;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was in het onderhavige tijdvak woonachtig in België.

2.2. Belanghebbende heeft inkomsten gehad uit dienstbetrekking in Nederland. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van € 24.997. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij het gehele jaar premieplichtig is in Nederland voor de volksverzekeringen.

2.3. Met dagtekening 5 juli 2006 is een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar opgelegd. Bij het opleggen van de voorlopige aanslag heeft de inspecteur de aangifte gevolgd maar geen rekening gehouden met de Nederlandse premieplicht voor de volksverzekeringen. De voorlopige aanslag resulteert in een te ontvangen bedrag voor belanghebbende van € 5.155, inclusief een bedrag van € 89 aan heffingsrente.

2.4. Met dagtekening 10 oktober 2007 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005 opgelegd. De aanslag bedroeg een te betalen bedrag van € 5.228, inclusief € 376 aan heffingsrente. Bij de definitieve aanslag is door de inspecteur, bij een ongewijzigd belastbaar inkomen, nu wel rekening gehouden met de Nederlandse premieplicht voor de volksverzekeringen.

2.5. In geschil is, naar de rechtbank verstaat, het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de inspecteur de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 terecht en tot een juist bedrag opgelegd.

2. Heeft de inspecteur bij het opleggen van voornoemde aanslag terecht heffingsrente in rekening gebracht.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend.

2.6. Niet is in geschil, en de rechtbank acht dit juist, dat belanghebbende het onderhavige jaar verzekerd was voor de volksverzekeringen. Belanghebbende is dan premie volksverzekeringen verschuldigd over zijn inkomsten in Nederland.

2.7. Voor zover belanghebbende betoogt dat hij enig vertrouwen kan ontlenen aan de voorlopige aanslag is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zonder bijkomende omstandigheden, welke in het onderhavige geval gesteld noch aannemelijk zijn gemaakt, in de regel geen vertrouwen kan ontlenen aan de voorlopige aanslag. Zowel de aard als de wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag staan eraan in de weg te aanvaarden dat de inspecteur door het opleggen daarvan bij belanghebbende verwachtingen zou kunnen wekken waarop deze zich in redelijkheid tegenover hem kan beroepen. Dit brengt met zich mee dat de inspecteur bij de vaststellen van de onderhavige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wel rekening mocht houden met belanghebbendes premieplicht in Nederland voor de volksverzekeringen.

2.8. Nu belanghebbende gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag uit is gegaan van onjuiste gegevens -welke gegevens overigens door belanghebbende zelf zijn aangegeven in zijn aangifte over het onderhavige jaar- is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van de aanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Het gelijk met betrekking tot de eerste vraag is dan ook aan de zijde van de inspecteur.

2.9. Ten aanzien van de in rekening gebrachte heffingsrente overweegt de rechtbank het volgende. In het onderhavige geval heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar aangegeven dat hij voor het hele jaar premieplichtig is in Nederland. De inspecteur daarentegen heeft bij de vaststelling van de voorlopige aanslag over het onderhavige jaar geen rekening gehouden met deze door belanghebbende tijdig en juiste verstrekte informatie.

2.10. Zoals de staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 21 april 2006 (Kamerstuk 30300 IXB, nr. 38) heeft aangegeven, kan in bepaalde situaties het in rekening brengen van heffingsrente in een individueel geval in strijd blijken met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is het aan de individuele inspecteur om de feiten en omstandigheden van het geval te toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op grond daarvan vast te stellen of er aanleiding is de belastingplichtige schadeloos te stellen door de in rekening gebrachte heffingsrente geheel of gedeeltelijk terug te nemen. Van de inspecteur mag worden verwacht dat hij bij het vaststellen van de voorlopige aanslag een zodanige mate van zorgvuldigheid betracht dat hij de door belanghebbende aangegeven gegevens op de juiste wijze verwerkt. Door dit in het onderhavige geval niet te doen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin de inspecteur tot de conclusie had moeten komen dat de heffingsrente moet worden teruggenomen, behoudens voor zover aan belanghebbende bij de voorlopige aanslag heffingsrente is vergoed. Het nadeel dat over een te hoge teruggaaf in een dergelijk geval renteverlies optreed moet naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van de Staat blijven. Het gelijk met betrekking tot de tweede vraag is dan ook de zijde van belanghebbende.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.12. Nu belanghebbende niet heeft gevraagd om een proceskostenveroordeling en gesteld noch aannemelijk is geworden dat hij kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 18 september 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.