Rechtbank Breda, 17-10-2008, BG2000, AWB 06/6336
Rechtbank Breda, 17-10-2008, BG2000, AWB 06/6336
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2008
- Datum publicatie
- 29 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BG2000
- Zaaknummer
- AWB 06/6336
Inhoudsindicatie
Belanghebbende vormt met een paar dochtervennootschappen een fe. Er zijn 3 geschilpunten:
1. Een dochtermaatschappij van belanghebbende is betrokken geweest bij de bouw van een warehouse op Aruba. Kosten hiervan zijn geboekt als investering van de dochter zelf.
2. Een van de dochtervennootschappen, X, exploiteert een galvaniseerbedrijf. Als gevolg van een brand is schade ontstaan aan enkele verzinklijnen. X ontving terzake een uitkering van de verzekeringsmaatschappij en doteert hiervan een deel aan een vervangingsreserve. Ter vervanging van de beschadigde lijnen sluit belanghebbende een contract voor de opbouw van de nieuwe lijnen met K. De aan K betaalde bedragen komen terug op een bankrekening van de dga van belanghebbende.
3. X bouwde in 1998 een draadeindenlijn die zij 10 jaar voor H zou gaan gebruiken en boekte de kosten ten laste van de winst.
In geschil is onder andere of
Ad 1. de afschrijving op de als investering geboekte bedragen terecht is geweigerd;
Ad 2. de facturen van K vervalst zijn en de daarop verrichte betalingen feitelijk uitdelingen zijn geweest aan de aandeelhouder en of in verband daarmee de vervangingsreserve moet worden opgeheven;
Ad 3. de investering in de draadeindenlijn moet worden geactiveerd.
De rechtbank beslist:
Nu er geen zakelijke argumenten zijn is aannemelijk dat belanghebbende de vermelde kostenposten uitsluitend voor haar rekening heeft genomen ten behoeve van haar aandeelhouder (die een belang had in het warehouse) zodat sprake is van een uitdeling, en dat zowel belanghebbende als haar aandeelhouder zich daarvan ten volle bewust zijn geweest.
De rechtbank oordeelt dat de contracten van belanghebbende met K realiteitswaarde ontberen, dat er niet in nieuwe lijnen is geïnvesteerd en dat de contracten waren bedoeld zijn als versluiering voor een uitdeling door belanghebbende aan haar aandeelhouder. Nu van een vervangingsvoornemen geen sprake was, heeft de inspecteur terecht het gereserveerde bedrag tot de winst gerekend.
De draadeindenlijn is ontwikkeld vanwege de met H gesloten overeenkomst voor gebruik gedurende 10 jaar. In een dergelijke situatie moet op grond van goed koopmansgebruik de investering ten laste worden gebracht van alle jaren waarin deze rendement afwerpt.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6336
Uitspraakdatum: 17 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te '[woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1998 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van f 2.386.575.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2006 de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van f 1.952.760.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2006, beroep ingesteld.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 06/6297, 06/6298, 06/6299, 06/6335, 06/6336, 06/6337,06/6339, 06/6340, 06/6341, 06/6342, 06/6344, 06/6345, 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355, 06/6356, 06/6367, 06/6368.
1.8. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting drie pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Een vierde pleitnota van belanghebbende wordt met toestemming van de wederpartij geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende vormde in het jaar 1998 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet) met onder meer de vennootschap [BV]. Enig aandeelhouder in belanghebbende is [aandeelhouder].
Bouw warehouse [NV]
2.2. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is onder meer een deel van de administratie van belanghebbende en [BV] in beslag genomen. Tevens zijn huiszoekingen gedaan op adressen in Nederland en Aruba. In het naar aanleiding daarvan op verzoek van de inspecteur opgestelde concept-controlerapport staat onder meer het volgende vermeld:
“1. Algemeen
(…)
Deze rapportage heeft betrekking op de bevindingen met betrekking tot [belanghebbende] BV, [BV] , [BV1] en [BV2]. De overige (…) rechtspersonen zijn niet of in een afzonderlijk onderzoek betrokken. (..)
3. Bouw [NV]
3.1. Algemeen
In 1996 is [BV] betrokken geweest bij de bouw van [NV] in [woonplaats] te Aruba. [BV] verzorgde onder andere de inkoop en verscheping van bouwmaterialen naar Aruba. Daarnaast werden deze inkopen voor een deel voorgefinancierd. Tussen de in beslag genomen stukken zijn een aantal overzichten aangetroffen met daarin een overzicht van de investeringskosten in het “warehouse Aruba”(…). Ook is in een totaaloverzicht aangegeven op welke wijze betaling van deze kosten heeft plaats gevonden.
De inkopen in Nederland werden in de administratie van [BV] geboekt op grootboekrekening 2200 “door te belasten Aruba” en/of op grootboekrekening 450 “rekening-courant [bank]. (…)”
2.3. Het in het concept-controlerapport vermelde overzicht (het overzicht) is door de inspecteur bij de stukken gevoegd (bijlage 47 verweerschrift). De inspecteur heeft op basis van dat overzicht geoordeeld dat kosten voor het warehouse ten onrechte niet zijn doorbelast aan de Arubaanse opdrachtgevers, maar ten laste van de winst van [BV] zijn gebracht. In het overzicht staat onder meer een kostenpost van ƒ 507.950 ten name van [de heer], welk bedrag is gespecificeerd in een lijst van verschillende kosten. Van dit aan [de heer] betaalde totaalbedrag is ƒ 113.750 door [BV] geboekt als investering in galvanolijnen. Hierop is 25% per jaar afgeschreven ten laste van de winst. De afschrijving in 1998 beliep f 28.438.
Facturen [NV]
2.4. [BV] exploiteert een galvaniseerbedrijf in ’[woonplaats]. Als gevolg van een brand in oktober 1997 is schade ontstaan aan enkele verzinklijnen. [BV] ontving terzake in 1997 van de verzekeringsmaatschappij een uitkering van ƒ 1.924.264,20. Van dit bedrag heeft belanghebbende per ultimo 1997 ƒ 1.000.000 gedoteerd aan een vervangingsreserve. Bij brief van 30 oktober 1997 heeft [BV] een offerte voor een gebruikte verzinklijn gevraagd aan [NV], ter attentie van [Ing.] te [woonplaats], België ([Ing.]). Bij brief van 8 december 1997 heeft [Ing.] een offerte ontvangen van [firma] te [woonplaats], Zwitserland voor een vanuit Spanje te leveren verzinklijn voor een totaalprijs van ƒ 1.171.100. Bij brief van 15 december 1997 heeft [Ing.] aan belanghebbende de verzinklijn geoffreerd voor een totaalbedrag van ƒ 1.183.000, te betalen in vier termijnen. [BV] heeft de gefactureerde bedragen in 1998/99 aan [NV] betaald, en [NV] aan [firma].
2.5. Op 31 maart 1999 heeft [NV] aan [BV] onderdelen van een vanuit Spanje te levern galvanolijn geoffreerd voor ƒ 189.600. De offerte is op 6 april 1999 voor akkoord getekend. Bij brief van 6 april 1999 heeft [NV] aan [firma] verzocht de goederen te leveren. [BV] heeft ter zake ƒ 189.600 betaald aan [NV]. [NV] heeft ƒ 182.400 betaald aan [firma]. Belanghebbende heeft ƒ 189.600 geboekt als investering in een te ontwikkelen draadeindenlijn
2.6. [aandeelhouder] hield in 1998/99 een bankrekening aan bij de bank [bank] te Luxemburg. [aandeelhouder] heeft op deze rekening de volgende betalingen ontvangen:
- ƒ 277.550,70 op 30 november 1998 met vermelding Rechnung [000],
- € 131.194,80 (ƒ 289.115,30) op 8 februari 1999 met vermelding [000] [bank[woonplaats],
- € 183.672,76 (ƒ 404.761,50) op 4 juni 1999 met vermelding [000] [bank[woonplaats] en
- € 81.734,89 (ƒ 180.547,50) op 30 december 1999 afkomstig van [firma], opdrachtgevende bank de [bank] te [woonplaats], met mededeling [00000].
2.7. [BV] heeft de betalingen aan [NV] van in totaal ƒ 1.372.600 (ƒ 1.183.000 plus ƒ 189.600) voor ƒ 1 miljoen ten laste van de vervangingsreserve gebracht en voor het meerdere geactiveerd.
Investering draadeindenlijn
2.8. [BV] heeft in december 1997 een overeenkomst gesloten met [BV3], inhoudende dat [BV] voor [BV3] jaarlijks een bepaalde hoeveelheid draadeinden zou galvaniseren en daartoe een doorverloopverzinkstraat (draadeindenlijn) zou opzetten. Het contract zou een looptijd hebben van 10 jaar. [BV] heeft in 1998 en 1999 de volgende bedragen in de draadeindenlijn geïnvesteerd:
1998 1999
f f
Loonkosten 307.794 155.065
Af: vermindering S&O -96.799 -66.567
Kosten subsidie-aanvragen 18.424 86.239
Opslag algemene kosten (40% loonkosten) 123.118 62.026
Management 53.700
Materiaal/engeneering 48.345 87.187
454.582 323.950
Belanghebbende c.q. [BV] heeft al deze kosten ten laste van het resultaat van de jaren 1998 en 1999 gebracht. Als investering in deze lijn heeft zij onder meer het onder 2.3. vermelde bedrag van ƒ 189.600 geactiveerd. Uiteindelijk is de opdracht niet doorgegaan.
3. Geschil
3.1. In geschil is
- wat de gevolgen zijn van de omstandigheid dat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn van één jaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan;
- of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs;
- of de facturen van [NV] vervalst zijn en de daarop verrichte betalingen feitelijk uitdelingen zijn geweest aan [aandeelhouder] en of in verband daarmee de vervangingsreserve ad ƒ 1.000.000 moet worden opgeheven;
- de afschrijving op de als investering geboekte bedragen terecht is geweigerd;
- of de investering in de draadeindenlijn moet worden geactiveerd.
Niet meer in geschil is (1) dat van de kosten van vliegtickets alsnog een bedrag van ƒ 12.151 aftrekbaar is, (2) dat belanghebbende een voorziening ten laste van de winst mag vormen voor de terug te betalen vermindering S&O nu de rechtbank bij uitspraken van heden in de zaken met de rolnummers 06/3467 en 06/3468 heeft geoordeeld dat de terzake afgetrokken bedragen terecht zijn nageheven en (3) dat belanghebbende in 1998 geen recht meer heeft op aftrek van compensabele verliezen uit oude jaren.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 445.439.
3.4. De inspecteur concludeert uiteindelijk tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.952.760 min ƒ 12.151 =ƒ 1.940.609.
4. Beoordeling van het geschil
Formeel
4.1. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is ingediend op 24 september 2002. De inspecteur heeft uitspraak gedaan op 24 november 2006. Belanghebbende is in beroep gekomen op 27 december 2006. Belanghebbende stelt terecht dat de wettelijke termijn van één jaar is overschreden. Die overschrijding heeft echter geen gevolgen voor de aanslag.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, en beargumenteert dat met een verwijzing naar de rechtshulpverzoeken die zijn gedaan aan Luxemburg en Zwitserland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [aandeelhouder]. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de inspecteur inzage heeft gehad in of informatie heeft gehad over de door Luxemburg en Zwitserland verstrekte inlichtingen. Belanghebbende heeft haar stelling niet aannemelijk gemaakt.
Bouw warehouse [NV]
4.3. De rechtbank dient te beoordelen of de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in het overzicht vermelde kosten betrekking hadden op het warehouse in Aruba en dat deze kosten ten onrechte ten laste van de winst van belanghebbende zijn gebracht.
4.4. Het overzicht is in beslag genomen bij een huiszoeking in Aruba. Het bevat een uitgebreide specificatie van kosten alsmede een specificatie van de “betalingen door Aruba”. Beide komen uit op een totaalbedrag van ƒ 5.173.379. In de specificatie van de betalingen is vermeld dat reeds ƒ 5.173.379 (deels in US$-cheques en deels door kasstortingen) is betaald hetgeen resulteert in “NLG 294.890 nog te betalen door Aruba”. Een groot deel van de in het overzicht vermelde kosten blijkt bovendien in de administratie van belanghebbende te zijn geboekt als (door te berekenen) kosten voor het warehouse. Gezien de uitgebreidheid en nauwkeurigheid van de vermelde gegevens acht de rechtbank aannemelijk dat de op het overzicht vermelde kosten inderdaad kosten zijn voor de bouw van het warehouse in Aruba. Voor wat betreft de facturen van [de heer] wordt dat nog bevestigd door de notitie “[BV] betaald” op de crediteurenkaart van [de heer] die is aangetroffen in de map met het opschrift [bank] Bank. Dat leidt tot de conclusie dat de boeking van f 113.750 als investering in een galvanolijn door [BV] niet de werkelijkheid weergeeft.
4.5. Nu belanghebbende c.q. [BV] geen eigenaar was van het warehouse, dienden de voor de bouw daarvan gemaakte kosten ten laste te komen van de opdrachtgever voor de bouw in Aruba. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er zakelijke redenen waren voor belanghebbende c.q. [BV] om (een deel van) die kosten voor haar rekening te nemen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden onder nummer 06/6355, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht, onder meer geoordeeld dat [aandeelhouder] volledige zeggenschap had in en belang bij [bank]. [aandeelhouder] heeft als enig aandeelhouder tevens de zeggenschap in belanghebbende c.q. [BV]. Nu er geen zakelijke argumenten zijn voor het boeken van de hiervoor genoemde bedragen ten laste van belanghebbende c.q. [BV] en [aandeelhouder] er als belanghebbende in [bank] belang bij had de kosten van [bank] te drukken door ze ten laste van belanghebbende te brengen, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende de vermelde kostenposten uitsluitend voor haar rekening heeft genomen ten behoeve van haar aandeelhouder zodat sprake is van een uitdeling, en dat zowel belanghebbende als [aandeelhouder] zich daarvan ten volle bewust zijn geweest. De inspecteur heeft de winst terecht gecorrigeerd met de in 1998 ten laste van de winst gebrachte afschrijving ad f 28.438.
Facturen [NV]
4.6. De betalingen die [aandeelhouder] heeft ontvangen op de rekening van [bank] in Luxemburg komen qua grootte nagenoeg overeen met de door [NV] aan [firma] betaalde bedragen - zeker indien, zoals de inspecteur heeft gesteld, rekening wordt gehouden met een commissie voor [firma]. De betaling van 30 december 1999 is in elk geval afkomstig van [firma]. Het op de bankafschriften vermelde gegeven dat de betalingen van 8 februari 1999 en 4 juni 1999 afkomstig waren van de bank waarbij [firma] bankierde, maakt aannemelijk dat ook deze betalingen afkomstig waren van [firma]. Gezien de samenhang tussen deze bedragen en de betalingen van [NV] aan [firma], waarvan vaststaat dat deze verbonden waren met de door belanghebbende aan [NV] betaalde bedragen, acht de rechtbank aannemelijk dat ook de enige andere van buitenaf komende storting van 30 november 1998 afkomstig was van [firma]. Dit een en ander, bezien in samenhang met de door de inspecteur overgelegde kladnotitie waarop onder meer een bedrag van ƒ 1 miljoen staat vermeld met een tekeningetje over inschakeling van een Offshore, waarmee blijkbaar een buitenlandse maatschappij wordt bedoeld, en het gegeven dat niet aannemelijk is geworden dat er werkelijk vanuit Spanje een verzink- of galvanolijn aan belanghebbende is geleverd, leidt de rechtbank tot het oordeel dat de contracten van belanghebbende met [NV] en van [NV] met [firma] realiteitswaarde ontberen en bedoeld zijn als versluiering voor een uitdeling door belanghebbende aan [aandeelhouder].
4.7. Het onder 4.6 overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende, op het moment dat een offerte werd gevraagd aan [NV], reeds voornemens was de voor vervanging van de door brand aangetaste galvaniseerlijn gereserveerde verzekeringsuitkering niet voor dat doel te besteden. Nu van een vervangingsvoornemen geen sprake meer was, heeft de inspecteur terecht het gereserveerde bedrag tot de winst gerekend.
Ontwikkeling draadeindenlijn
4.8. Vaststaat dat belanghebbende de draadeindenlijn heeft ontwikkeld vanwege de met [BV3] gesloten overeenkomst en dat die overeenkomst er toe strekte dat de draadeindenlijn gedurende een periode van ten minste 10 jaar inkomsten zou genereren. In een dergelijke situatie moet op grond van goed koopmansgebruik de investering ten laste worden gebracht van alle jaren waarin deze rendement afwerpt. De investering moet derhalve worden geactiveerd. Dat leidt tot een actiefpost van ƒ 454.582 plus de onterecht ontvangen S&O subsidie ad ƒ 96.799 of ƒ 551.381. Belanghebbende kan daarop afschrijven ten laste van de winst zodra de draadeindenlijn in gebruik wordt genomen.
Conclusie
4.9. Het onder 4.1. tot en met 4.8. overwogene leidt tot de conclusie dat het gelijk is aan de inspecteur. Niet meer in geschil is dan dat het belastbare bedrag, dat in de uitspraak was vastgesteld op ƒ 1.952.760 moet worden verminderd met ƒ 12.151 (vliegtickets), ƒ 72.293 (naheffing loonbelasting S&O ten name van [BV]) en ƒ 24.506 (naheffing loonbelasting S&O t.n.v. belanghebbende) tot ƒ 1.843.810 (€ 836.684,50).
4.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de samenhangende zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/6335, 06/6336, 06/6337, 06/6339, 06/6340, 06/6341 en 06/6342 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en toepassing van een factor 1,5 wegens meer dan 3 samenhangende zaken), waarvan 1/4 of € 302 wordt toegerekend aan deze zaak.
Hierbij wordt uitgegaan van een viertal samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld (06/6335, 06/6336, 06/6339 en 06/6340).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.843.810 (€ 836.684,50);
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 302, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘[woonplaats] (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’[woonplaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.