Rechtbank Breda, 17-10-2008, BG3902, AWB 06/6351
Rechtbank Breda, 17-10-2008, BG3902, AWB 06/6351
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2008
- Datum publicatie
- 11 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BG3902
- Zaaknummer
- AWB 06/6351
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende zowel voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet als voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland is en daarmee binnenlands belastingplichtig. De rechtbank oordeelt verder dat de inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, het volgende aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft getracht door het tussenschakelen van trustkantoren in onder meer Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden en zakenrelaties in Nederland en Aruba zijn belangen in diverse buitenlandse vennootschappen aan het oog van de Nederlandse fiscus te onttrekken. Belanghebbende hield tevens een groot aantal bankrekeningen aan in onder meer Zwitserland, Luxemburg en Aruba die hij niet in zijn aangiften heeft verantwoord. In zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft belanghebbende grote bedragen aan zijn vennootschappen onttrokken in de vorm van contante opnames en overboekingen naar zijn buitenlandse bankrekeningen. Ook heeft belanghebbende zijn buitenlandse vennootschappen gebruikt om voor zijn vriendin en kinderen op Aruba een woning te kopen en hun levensonderhoud te bekostigen. Belanghebbende heeft getracht de geldstromen te verantwoorden door gefingeerde leningen en investeringen, maar is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in redelijkheid vastgesteld.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6351
Uitspraakdatum: 17 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag inkomsten¬belasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 4.800.000, waarvan ƒ 4.581.795 is belast naar het bijzonder tarief van 25% (artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, verder: de Wet). Tevens heeft hij belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 2.500 als bedoeld in artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter zake van het niet doen van aangifte, welke beschikking is vermeld op het aanslagbiljet waarop ook de aanslag is vermeld.
1.2. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 november 2006 de aanslag en verzuimboete gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 2 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2006, in één geschrift vervat beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1995 en 1997, de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001, de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1999, de aanslag Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) voor het jaar 1999, de aanslag vermogenbelasting voor het jaar 2000 en de aanslag WAZ voor het jaar 2000 alsmede de daarbij vastgestelde verhogingen en boetebeschikkingen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.1. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, alsmede de inspecteur.
1.7.2. Tijdens de zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 06/6297, 06/6298, 06/6299, 06/6335, 06/6336, 06/6337, 06/6339, 06/6340, 06/6341, 06/6342, 06/6344, 06/6345, 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355, 06/6356, 07/3467 en 07/3468.
1.8. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting drie pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Woonplaats van belanghebbende
2.1. Belanghebbende, geboren op 10 april 1950, is op 20 juni 1969 gehuwd met [mevrouw]. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, in 1973, in 1977 en in 1978. Belanghebbende en zijn gezin woonden vanaf 23 december 1991aan [adres] te [woonplaats].
2.2. Bij vonnis van 24 december 1999 is de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn echtgenote uitgesproken. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het echtscheidingsconvenant, waarin onder 2.2 is opgenomen, voor zover hier van belang:
“De man zal met ingang van de dag waarop partijen gescheiden zullen gaan wonen, bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met de somma ad fl. 5.000,-- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.”
2.3. Na de echtscheiding bleven belanghebbende en zijn voormalige echtgenote bij de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven staan op het [adres] in [woonplaats]. Op 14 juli 2004 heeft belanghebbende zich bij de Gemeentelijke Basisadministratie laten overschrijven naar het adres [adres], [woonplaats]. De woning daar is een nieuwbouwappartement dat is aangekocht in december 2000.
2.4. Tot en met 2002 heeft belanghebbende jaarlijks aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige. In de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en 2002 hebben belanghebbende en zijn voormalige echtgenote geopteerd voor fiscaal partnerschap.
2.5. Belanghebbende is ongeveer veertig jaar geleden via een besloten vennootschap een galvaniseerbedrijf gestart. In de loop der jaren heeft belanghebbende, voornamelijk in de galvaniseerbranche, meerdere ondernemingen in Nederland gekocht en opgericht. De werk¬maatschappijen zijn alle ondergebracht onder de holding [belanghebbende] Beheer BV (Beheer). Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Beheer. Beheer is gevestigd in Nederland.
2.6. Op 14 januari 2002 is belanghebbende als verdachte gehoord door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Belanghebbende verklaarde aldaar als volgt:
“Ik ben ruim dertig jaar gehuwd geweest met [mevrouw]. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren twee dochters en een zoon. Mijn dochters zijn respectievelijk 28 en 25 jaar en mijn zoon [zoon] is 23. [zoon] woont nog thuis. Eind 1999 ben ik officieel gescheiden van [mevrouw]. Ondanks de scheiding wonen wij beiden nog op [adres] te [woonplaats].
Voorts kan ik u verklaren dat ik een dubbelleven leidt. Ik heb op Aruba twee kinderen, beiden jongens. Zij zijn geboren uit een relatie die ik met [mevrouw2] heb. De jongens zijn respectievelijk drie en bijna één jaar. Ik heb deze relatie met [mevrouw2] ruim drie jaar. Ik kende haar al echter zes jaar. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat [mevrouw] in het geheel niet weet dat ik een buitenechtelijke relatie heb met [mevrouw2].
Ten tijde dat ik op Aruba verblijf maak ik gebruik van een appartement gelegen op [woonplaats] Wanneer ik in Nederland ben verblijf ik op het adres [adres] te [woonplaats]. Ik ben gemiddeld voor dertig procent op Aruba.”
2.7. In de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001 is de mobiele telefoon van belanghebbende afgetapt. In deze periode is 70% van de telefoongesprekken door belanghebbende vanuit Nederland gevoerd en 30% vanuit Aruba.
2.8. Op 28 november 1998 is belanghebbende samen met zijn Arubaanse relatie, [mevrouw2], een huurovereenkomst aangegaan voor een woning gelegen [adres], [woonplaats], op Aruba. In de overeenkomst is [woonplaats] als woonplaats van belanghebbende vermeld.
Buitenlandse belangen
2.9. Tot de gedingstukken behoort een ‘Gründungs- und Verwaltungsauftrag’, gedateerd 21 december 1989 en ondertekend door belanghebbende en [kantoor], een Zwitsers trustkantoor, inhoudende dat [kantoor] op eigen naam maar voor rekening en risico van belanghebbende de stichting [stichting] te [woonplaats] opricht en dat belanghebbende [kantoor] machtigt het benodigde kapitaal van CHF 30.000 af te schrijven van een rekening die wordt aangehouden bij de [bank], [adres], [woonplaats]. In de aangifte van belanghebbende is deze bankrekening niet vermeld. De directie van [stichting] wordt gevoerd door (onder meer) [directeur].
[NV]
2.10. Op 26 oktober 1992 heeft [stichting] een overeenkomst gesloten met [Holding] te [woonplaats], inhoudende dat [woonplaats] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] “nom. Afl. 100.000 houdt in [NV] op Aruba. Blijkens het handelsregister te [woonplaats] is [directeur] administratief president van [woonplaats]. De Arubaanse vennootschap [NV] is in maart 1992 opgericht met als aandeelhouders [aandeelhouder] voor 51% en [aandeelhouder2] voor 49%. Het nominaal geplaatst kapitaal is Afl. 100.000.
2.11. In november 1992 heeft [aandeelhouder2] zijn 49% van de aandelen in [NV] om niet overgedragen aan [NV] en zijn functie als directeur neergelegd. Op 28 november 1992 is belanghebbende [aandeelhouder2] opgevolgd als statutair bestuurder van [NV]. Op 14 januari 1993 heeft [aandeelhouder] zijn 51% van de aandelen in [NV] overgedragen aan [woonplaats]. De koopsom van Afl. 51.000 werd gecompenseerd met de nog openstaande stortingsverplichting tot ditzelfde bedrag. Op 2 februari 1993 zijn de statuten van [NV] gewijzigd. De notaris heeft daarvoor gefactureerd aan belanghebbende.
2.12. Op 7 december 2001 is [aandeelhouder2] als getuige gehoord door de KLPD. [aandeelhouder2] verklaarde aldaar als volgt:
“Eind 1991 is hij door belanghebbende benaderd om een geschikt investeringsproject op Aruba te vinden. De reden hiervoor was dat belanghebbende een hoger rendement wilde behalen met geld dat hij in Zwitserland had uitstaan. Gekozen is voor de realisatie van een appartementencomplex, genaamd [woonplaats] Hiertoe is in maart 1992 [NV] opgericht. [aandeelhouder] was slechts op papier aandeel¬houder. Het startkapitaal voor de bouw van de eerste zestien appartementen is door belanghebbende vanuit Zwitserland gefinancierd. [woonplaats] is een aangelegenheid van belanghebbende.”
2.13. Op 29 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar dat hij de aandelen in [NV] hield als een vriendendienst voor belanghebbende en dat [woonplaats] een aangelegenheid was van belanghebbende
2.14. In de administratie van [NV] over 1992, opgesteld door [de heer] , is een schuld opgenomen van Afl. 1.000.000 aan [woonplaats]. In een fax van 23 oktober 1996 heeft [de heer] aan [directeur] gevraagd een ‘loan agreement’ voor dit bedrag op te stellen. [directeur] heeft een concept daarvoor aan [de heer] gezonden op 28 oktober 1996 met de mededeling dat de betalingen aan [NV] niet via [woonplaats] zijn gelopen. De rente is jaarlijks schuldig gebleven en op de lening bijgeschreven. In het onderhavige jaar bedroeg de rente Afl. 94.290 (ƒ 125.720).
2.15. Op 16 januari 2002 is [de heer] als verdachte gehoord door de KLPD. [de heer] verklaarde aldaar dat de leenovereenkomst tussen [woonplaats] en [NV] van 30 januari 1992 voor een bedrag van $ 750.000 valselijk is opgemaakt en dat hij de leenovereenkomst, in opdracht van belanghebbende, heeft voorzien van een valse handtekening en valse stempel.
2.16. Op de tussentijdse balans van [NV] per 30 november 1992 opgemaakt door [NV2] is een schuld opgenomen van Afl. 766.914,51 onder de vermelding “R/C [belanghebbende]”. Tevens is er een grootboekrekening “R/C [belanghebbende]”gemaakt.
Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie van 6 mei 1993 van [aandeelhouder] inzake [NV], waarin wordt geschreven dat belanghebbende de aandeelhouder van [NV] is en dat belanghebbende vanuit Zwitserland, [bank], stortingen zal gaan doen in [NV].
2.17. De inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven inkomen verhoogd met de onder 2.14. vermelde rente.
[firma2]
2.18. Tot de gedingstukken behoort een ‘Auftrags- und Treuhandvertrag’, gedateerd 22 december 1989, tussen [stichting] en [firma] te [woonplaats] inhoudende dat [firma] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] 500 aandelen (50% van het aandelenkapitaal) houdt in [firma2] te [woonplaats]. [firma2] is een Ierse vennootschap opgericht op 15 december 1989 en geliquideerd op 12 november 1999.
De overeenkomst is namens [stichting] ondertekend door belanghebbende. De andere 50% aandelen in [firma2] wordt gehouden door [firma3] te Zwitserland.
2.19. Tot de gedingstukken behoort een ‘Sales Agreement’, ondertekend door belang¬hebbende en [aandeelhouder], inhoudende de verkoop op 10 juni 1992 door belanghebbende van 1.000 aandelen [firma2] aan [aandeelhouder]. Op 10 juli 1992 heeft belanghebbende aan zijn advocaat opdracht gegeven twee facturen ten laste van [firma2] te betalen en in de administratie van [firma2] te verwerken. De aandelen in [firma2] zijn geregistreerd op naam van [firma] en [firma3]. Op 11 augustus 1992 heeft [aandeelhouder], een Zwitsers trustkantoor, aangesteld als statutair bestuurder van [firma2]. Bij brief van 25 februari 1998 heeft [de heer] de overeenkomst met [aandeelhouder] beëindigd met als motivering dat de verstandhouding tussen belanghebbende en [aandeelhouder] enerzijds en [directeur] anderzijds beschadigd was.
2.20. De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], heeft in een rapport van 24 januari 2005 onder meer het volgende geschreven:
“De oprichting van [firma2] is dus ten dienst van [belanghebbende], die de feitelijke eigenaar is van de aandelen in [firma2].
De aandelen van [firma2] worden op 10 juni 1992 door de heer [aandeelhouder] gekocht van de heer [belanghebbende], de verkoopprijs bedroeg US $ 10.000,00. Op die zelfde datum vindt de eigendomsoverdracht van de aandelen plaats.
De bedoeling is altijd geweest dat [belanghebbende] op de achtergrond zou opereren en dat de 50% aandelen van [belanghebbende] op naam van [aandeelhouder] zouden staan.
Ook wordt op de zelfde dag een algemene en onherroepelijke volmacht aan de heer [belanghebbende] verstrekt om namens [aandeelhouder] de vennootschap in en buite rechte te vertegenwoordigen.”
2.21. [firma2] heeft een managementovereenkomst gesloten met [NV3]., inhoudende onder meer dat [firma2] een supermarkt ([supermarkt]) zou opzetten, inrichten en managen tegen een “fee” variërend van 3 tot 7% van de omzet. [firma2] heeft voor de supermarkt een pand laten bouwen dat zij in 1992 heeft verhuurd aan [supermarkt] voor $ 114.000 per jaar. Tot de gedingstukken behoren de verslagen van de afgetapte telefoon¬gesprekken van belanghebbendes mobiele en vaste telefoon in de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001, waarin belanghebbende zegt mede-eigenaar te zijn van [supermarkt].
2.22. Bij huiszoekingen op Aruba zijn een aantal versies aangetroffen van een “joint operating agreement” en een overeenkomst van geldlening van Afl. 4.500.000. tussen [firma2] en [supermarkt].
2.23. In de administratie van [supermarkt] is met betrekking tot de bouw van een supermarkt een schuld geboekt van Afl. 4.500.000 aan [firma2]. In de jaarstukken van [firma2] komt geen lening aan [supermarkt] voor. Bij de stukken bevindt zich een brief van de statutaire directie van [firma2] waarin wordt bevestigd dat de lening bij [firma2] niet bekend is.
2.24. Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie gedateerd 18 juni 1998 van een bespreking tussen [de heer] en belanghebbende, waarin onder meer de volgende aantekeningen staan: “Nwe off-shore 1(vervangen [firma2]), - assettransactie – leningovereenkomst”.
2.25. Op 10 mei 1999 is [firma4] te [woonplaats] opgericht door [kantoor], een trustkantoor in [woonplaats], met als aandeelhouder [firma5] te [woonplaats] en als statutair directeur [de heer].
2.26. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst tussen [firma4] en [firma2] van 1 juni 1999, inhoudende de overdracht van de “joint operating agreement” en de leningovereenkomst tussen [firma2] en [supermarkt] door [firma2] aan [firma4]. Bij de stukken bevindt zich een brief van de statutaire directie van [firma2] aan [aandeelhouder], gedateerd 10 april 2002, waarin wordt bevestigd dat deze overeenkomst met [firma4] bij [firma2] niet bekend is.
2.27. Tot de gedingstukken behoort een trust agreement tussen [firma4] en belanghebbende van 29 november 2000, alsmede een notariële akte van 1 maart 2002 waarin belanghebbende verklaart dat hij optreedt als adviseur van [firma4].
2.28. Op naam van [firma4] werd onder nummer (0000) een aantal bankrekeningen aangehouden bij de [bank] (later [bank1]), onder meer een guldenrekening en een dollarrekening. De guldenrekening is op 21 maart 2001 opgeheven. Belanghebbende heeft het aanwezige saldo van € 121.798,28 en € 1.870,24 contant opgenomen. Op of omstreeks 27 maart 2001 is ten name van [firma4] onder nummer [0000] een bankrekening geopend bij de [bank] te [woonplaats]. Op 4 april 2001 stort belanghebbende hierop $ 30.000 in contanten.
2.29. Blijkens kwitanties die zijn ondertekend door [de heer] heeft belanghebbende in 2000 Afl. 372.961 (ƒ 511.490) betaald aan [firma4].
2.30. Volgens het in 2.20 vermelde door de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], opgestelde rapport van 24 januari 2005 heeft belanghebbende in 2000 in totaal ƒ 773.701 contant opgenomen uit de kas van [supermarkt].
2.31. Op 23 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar:
“Ik heb zelf tot september 1998 de [center] zelf gerund. Vanaf dat moment is [belanghebbende] [center] gaan runnen. Dat is nergens vastgelegd, maar vanaf dat moment is hij de feitelijke directeur geweest.”
2.32. De inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven inkomen verhoogd in verband met de onder 2.30. vermelde opnamen van ƒ 773.701 en aangemerkt als een uitdeling door [firma4], te belasten naar een tarief van 25%.
2.33. Op naam van [firma2] werd onder nummer [00-00-00] een zichtrekening aangehouden bij de [bank] in België. De rekening is op 21 maart 2001 opgeheven. Op 16 maart 1999 is van deze rekening een bedrag van $ 147.669 (ƒ 296.509) overgeboekt naar een rekening in Finse valuta (Fim) en in januari 2000 een bedrag van ƒ 200.000 [vennootschap] is een Finse vennootschap, opgericht op 12 december 1998, waarin Beheer een deelneming van 49% heeft verworven. Tot de stukken behoort een loan agreement tussen [firma2] en [vennootschap] van 14 augustus 2000 voor een bedrag van ƒ 250.000. Blijkens de voorlopige balans van [vennootschap] per 30 november 2000 heeft zij een bedrag van Fim. 1.339.611 met benaming “loan [belanghebbende]”geboekt als eigen vermogen en Fim. 674.245 als “short term loan [belanghebbende]”, en heeft [vennootschap] in het jaar 2000 een verlies geleden van Fim. 2.200.990. Blijkens deze voorlopige balans was het vermogen, indien geen rekening werd gehouden met als vermogen aangemerkte leningen, Fim. 469.476 negatief.
2.34. Op 13 juni 2000, 13 juli 2000 en 29 augustus 2000 heeft [firma2] van de hiervoor onder 2.33. vermelde rekening in totaal ƒ 41.070 overgeschreven naar rekening (00000) bij de [bank]. Deze rekening stond op naam van belanghebbende. Het aanwezige saldo is belegd in beursgenoteerde aandelenfondsen. De rekening werd in april 2000 door belanghebbende geopend en op 5 december 2000 door hem opgeheven.
2.35. Op 23 augustus 2000 is vanaf de onder 2.33. genoemde rekening van [firma2] een bedrag van $ 140.551,68 (ƒ 337.322) overgeschreven naar de bankrekening van Notaris¬kantoor [notaris]. Tot de gedingstukken behoort een verslag van een afgetapt telefoongesprek van 30 augustus 2000, inhoudende dat de betalingsopdracht door belang¬hebbende was gegeven. Ook behoren tot de gedingstukken verslagen van telefoongesprekken tussen belanghebbende en zijn Arubaanse vriendin waarin werd gesproken over de aankoop van een kavel aan de [woonplaats] en de bouw van een nieuwe woning. Op 19 december 2000 is door Architectenbureau [bureau] te [woonplaats], Aruba, aan belang¬hebbende een kostenraming en offerte verzonden voor de nieuwbouw van een woning aan [adres], [woonplaats].
2.36. De inspecteur heeft het onder 2.33. vermelde bedrag van ? 200.000, het onder 2.34. vermelde bedrag van ? 41.070 en het onder 2.35. vermelde bedrag van ƒ 337.322, in totaal ƒ 578.392, tot het inkomen van belanghebbende gerekend en aangemerkt als een uitdeling door [firma2], te belasten naar een tarief van 25%.
2.37. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar zaken gedaan met[de heer], bijgenaamd “[de heer]”. Tot de gedingstukken behoren faxberichten van belang¬hebbende aan [de heer], waarin wordt verwezen naar betalingen van belanghebbende aan [de heer]. Van de onder 2.28. genoemde dollarbankrekening 5-141/6592 ten name van [firma2] Management is in 2000 betaald: $ 250.000 op 30 mei op een rekening ten name van [de heer] onder vermelding van “container 280500 2-3/3 en 1/3”, $ 120.000 op 23 mei en $ 50.000 op 30 mei op een rekening ten name van [firma], de laatste betaling onder vermelding van “invoice [de heer]”, $ 80.000 op een rekening ten name van [de heer] onder vermelding van “container [0000]” en $ 20.000 op een rekening ten name van [firma] onder vermelding van “[naam bedrijf]”.
2.38. Door [firma4] zijn in het onderhavige jaar bedragen overgemaakt naar bankrekeningen [0000] en [00.00] bij de [bank] Bank in Luxemburg. Bankrekening [0000] stond op naam van belanghebbende en [aandeelhouder], bankrekening [00.00] stond op naam van [firma2]. Niet in geschil is dat belanghebbende over deze laatste bankrekening beschikte. De overmakingen waren $ 300.000 op 19 september, $ 200.000 op 26 mei en $ 250.000 op 22 november 2000 of in totaal ƒ 1.800.000.
2.39. De inspecteur heeft de onder 2.37., 2.38. en 2.33. vermelde bedragen, in guldens uitkomend op ƒ 1.262.400, ƒ 1.800.000 en ƒ 250.000, in totaal ƒ 3.312.400, tot het inkomen van belanghebbende gerekend en als uitdeling door [firma2] Management aangemerkt, te belasten naar een tarief van 25%.
Buitenlandse bankrekeningen
2.40. Bij de [NV] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer [00000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer] en is op 30 oktober 1998 geopend. Op deze rekening zijn in 2000 vijf contante stortingen gedaan van elk $ 50.000, in het totaal $ 250.000 (ƒ 600.000). Tot de gedingstukken behoren drie “Source Of Funds Declarations” van 12 mei 1999 inzake contante stortingen van $ 17.000, $ 15.000 en $ 4.000 door [mevrouw2], inhoudende:
“Family. [belanghebbende] is the co-owner of [supermarkt] [center] + [woonplaats] [mevrouw2] is de fiancée of mr [belanghebbende] co-owner of [supermarkt] [center] + [woonplaats].”
2.41. Op 8 oktober 1998 zijn op naam van belanghebbende twee bankrekeningen [bank] de [bank] te Luxemburg met de nummers [0000] en [0000]. Op 15 oktober 1998 is contant ƒ 49.875 gestort op nummer [0000]. Op 8 oktober 1998 is contant ƒ 149.750 gestort op nummer [0000]. Op deze rekeningen is in het onderhavige jaar respectievelijk ƒ 33.381 en ƒ 647 aan rente genoten.
2.42. Bij de Bank NV op Aruba hield belanghebbende een depositorekening aan onder nummer [00000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer]. Op 2 december 1999 is op deze rekening $ 100.000 (ƒ 220.000) gestort. De rekening is op 30 oktober 1998 geopend. De rente op deze rekening bedroeg 8,5% per jaar.
2.43. Bij de [bank] Bank te Luxemburg werd op naam van belanghebbende en [aandeelhouder] een rekening aangehouden onder nummer [0000]. De rekening bestond uit een lopende rekening en een spaarrekening. Op 25 februari 2000 is op de lopende rekening $ 252.984 gestort vanaf belanghebbendes [bank] de [bank] te Luxemburg met nummer [0000]. Op 23 mei 2000 is op de lopende rekening een contante storting gedaan van $ 247.000. In 2000 is in totaal $ 500.000 op de rekening gestort. Op 9 november 2000 is op de spaarrekening $ 17.092 (ƒ 37.260) aan rente bijgeschreven.
2.44. De inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven inkomen verhoogd met het onder 2.40. vermelde bedrag van ? 600.000, de onder 2.41. vermelde bedragen van ƒ 33.381 en ƒ 647, in verband met het onder 2.42. vermelde deposito een bedrag van ƒ 20.400, corresponderend met 8,5% rente over ƒ 220.000 en de onder 2.43. vermelde bedragen van $ 500.000 (ƒ 1.200.000) en ƒ 37.260.
2.45. Bij de [NV] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer (00000). Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en is op 1 april 1999 geopend. Op de rekening wordt maandelijks een bedrag van Afl. 3.000 en vanaf september 2000 Afl. 5.000 bijgeschreven door [woonplaats]/[NV]. Belanghebbende heeft gesteld dat dit betalingen zijn van [woonplaats] aan [mevrouw2] voor verrichte werkzaamheden. In 2000 is in totaal ƒ 58.666 bijgeschreven. Tot de gedingstukken behoren de verslagen van de afgetapte telefoon¬gesprekken van belanghebbendes mobiele en vaste telefoon in de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001, waarin belang¬hebbende spreekt met [mevrouw] over de acquisitiewerkzaamheden voor [woonplaats] en waarin belanghebbende over [mevrouw2] spreekt als zijn bijvrouw die hij Afl. 5.000 per maand betaalt.
2.46. De inspecteur heeft onder 2.45. vermelde bedrag van ƒ 58.666 tot het inkomen van belanghebbende gerekend.
Bewijsmiddelen
2.47. Op 15 maart 2001 heeft de KLPD huiszoekingen gedaan in de woning van belanghebbende aan [adres] te [woonplaats], op het vestigingsadres van [BV] en op het vestigingsadres van [de heer] te [woonplaats]. Eveneens op 15 maart 2001 heeft het Recherche Samenwerkingsteam Nederlandse Antillen & Aruba huiszoekingen gedaan op Aruba in de woning van belanghebbende aan [adres] en op het vestigingsadres van [supermarkt]. In juli 2001 heeft de Belgische politie een huiszoeking gedaan in de woning van [de heer] in België. In de periode juni 2000 tot maart 2001 zijn de telefoongesprekken van belanghebbende getapt. In de periode december 2005 tot en met september 2006 heeft belanghebbende op verzoek van de inspecteur bankafschriften overgelegd van rekeningen bij [NV] op Aruba, [bank] te Luxemburg, [bank] te Luxemburg en [bank] te België.
Alimentatie
2.48. Belanghebbende heeft in bezwaar alsnog een aangifte ingediend, waarin hij een betaling van ƒ 60.000 aan zijn voormalige echtgenote als partneralimentatie in aftrek heeft gebracht. De inspecteur heeft de aftrek van dit bedrag niet geaccepteerd.
Aanslag en verzuimboete
2.49. Aan belanghebbende is voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2000 en premie WAZ 2000 een aangiftebiljet uitgereikt. Omdat op 10 mei 2002 nog geen aangiftebiljet was ingediend, heeft de inspecteur aan belanghebbende op die datum een eerste aanmaning en op 7 juni 2002 een tweede aanmaning verzonden, waarbij de uiterste datum voor het indienen van de aangifte is gesteld op 14 juni 2002. Toen vóór 14 juni 2002 geen aangiftebiljet was ingediend, heeft de inspecteur met dagtekening 18 november 2003 ambtshalve de onderhavige aanslag opgelegd met een verzuimboete ter grootte van ƒ 2.500. Tevens heeft de inspecteur ambtshalve de aanslag premie WAZ 2000 opgelegd met een verzuimboete van ƒ 250. Als toelichting bij zijn bezwaar heeft belang¬hebbende als nog aangifte gedaan. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 153.061.
3. Geschil
3.1. In geschil is:
- wat de gevolgen zijn van de omstandigheid dat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn van één jaar uitsprak op bezwaar heef gedaan;
- of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs;
- of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en zo nee, of dat leidt tot omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast;
- of belanghebbende in Nederland woont of op Aruba;
- of belanghebbende een lening heeft verstrekt aan [NV] en hier rente over heeft ontvangen ten bedrag van ƒ 125.720;
- of belanghebbende aandeelhouder is van [firma2] respectievelijk [firma4] en inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft genoten ten bedrage van respectievelijk ƒ 3.890.793 (bank) en ƒ 773.701 (kas);
- of belanghebbende inkomsten uit [woonplaats] heeft genoten ten bedrage van ƒ 58.666;
- of de stortingen en rente op termijndeposito nummer [00000] bij de Bank NV, bankrekeningnummer [00000] bij de [NV] op Aruba, op bankrekeningnummer [0000] bij de [bank] Bank te Luxemburg en op de bankrekeningnummers [0000] en (0000) bij de [bank] te Luxemburg als inkomsten van belanghebbende moeten worden aangemerkt;
- of alimentatiebetalingen aan zijn voormalige echtgenote bij belanghebbende aftrekbaar zijn;
- of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 182.614, zonder boete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Formeel
4.1. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is ingediend op 16 december 2003. De inspecteur heeft uitspraak gedaan op 30 november 2006. Belanghebbende is in beroep gekomen op 27 december 2006. Belanghebbende stelt terecht dat de wettelijke termijn van één jaar is overschreden. Die overschrijding heeft echter geen gevolgen voor de aanslag.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, en beargumenteert dat met een verwijzing naar de rechtshulpverzoeken die zijn gedaan aan Luxemburg en Zwitserland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar belang¬hebbende. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de inspecteur inzage heeft gehad in of informatie heeft gehad over de door Luxemburg en Zwitserland verstrekte inlichtingen. Belanghebbende heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt.
Omkering bewijslast
4.3. Vaststaat, zoals weergegeven onder 2.49., dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet tijdig aangifte heeft gedaan. De aangifte is pas ingediend als toelichting op zijn bezwaar. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen van ƒ 153.061.
4.4. Belanghebbende heeft derhalve niet de vereiste aangifte gedaan. Op grond van het bepaalde in artikelen 29 (later artikel 27e) van de AWR dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag of de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank zal van elke post onderzoeken in hoeverre belanghebbende de onjuistheid van de correctie heeft aangetoond en of de inspecteur redelijk heeft gehandeld.
Woonplaats van belanghebbende
4.5 De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar zowel voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet als voor de toepassing van de BRK moet worden geacht inwoner van Nederland en daarmee binnenlands belastingplichtig te zijn.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, deze stelling aannemelijk gemaakt. Daarvoor acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2003, van belang:
- belanghebbende stond in 2000 en eerdere jaren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie in [woonplaats];
- belanghebbende had samen met zijn (voormalige) echtgenote in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in [woonplaats], Nederland;
- belanghebbende heeft in de jaren tot en met 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige;
- correspondentie van de advocaat van belanghebbende wordt naar het adres in [woonplaats] gestuurd;
- in de huurovereenkomst van 28 november 1998 wordt als woonplaats van belanghebbende [woonplaats] vermeld;
- in diverse stukken van en aan belanghebbende wordt [woonplaats] als woonplaats vermeld, er zijn geen stukken overgelegd waarin een woonplaats op Aruba wordt vermeld;
- de analyse van de getapte telefoongesprekken van de mobiele telefoon van belanghebbende laat zien dat hij 70% van de tijd in Nederland verblijft;
- belanghebbende heeft tegenover de KLPD verklaard 70% van de tijd in Nederland te verblijven;
- de correspondentie van de adviseurs van belanghebbende, voor zover deze tot de stukken behoort, is in het algemeen gericht aan het adres in [woonplaats];
- belanghebbende is de enig statutair directeur en enig aandeelhouder van Beheer, heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap en Beheer is gevestigd in Nederland.
Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Aruba acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
[NV]
4.7. De inspecteur heeft, met hetgeen hij heeft gesteld, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de onderhavige lening aan [NV] heeft verstrekt. De rechtbank verwijst naar de onder 2.9. tot en met 2.16. weergegeven feiten en verklaringen, in onderling verband beschouwd. Nu aannemelijk is dat de lening door belanghebbende is verstrekt, komt de rente op die lening aan belanghebbende toe. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de feitelijke situatie anders was. De inspecteur heeft de rente van ? 125.720 in redelijkheid tot het inkomen van belanghebbende mogen rekenen.
[firma2]
4.8. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende het economische belang bij en de feitelijke beschikkingsmacht over de aandelen in [firma2] en [firma4] had en dat de verkoop¬overeenkomst van de aandelen [firma2] enkel is opgemaakt om te verhullen dat belanghebbende de economisch eigenaar van [firma2] was en is gebleven, hetgeen wordt bevestigd door de feitelijke handelswijze van belanghebbende. Evenzeer is aannemelijk dat belanghebbende de hand had in de oprichting van [firma4] en feitelijk de economisch eigenaar daarvan was. Belanghebbende heeft het tegendeel niet bewezen. De rechtbank wijst in dit verband nog op de volgende feiten en omstandigheden:
- Belanghebbende stelt vanaf 10 juni 1992 de vertegenwoordiger te zijn geweest van [firma2], evenwel uit niets is gebleken dat belanghebbende een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. In een zakelijke relatie is dat ongebruikelijk, maar indien belanghebbende nog steeds gelieerd was aan [firma2] is dat wel begrijpelijk.
- In 1998 is door [firma2] ƒ 594.000 betaald voor de aankoop van de woning [adres] op Aruba (op naam van [corporatie]) welke woning belanghebbende met zijn partner ging bewonen. Voor die aankoop is geen enkel zakelijk argument aangevoerd. Duidelijk is dat in elk geval het persoonlijk belang van belanghebbende met die aankoop was gediend.
- In 1999 is door [firma2] ƒ 296.509 betaald aan [vennootschap], in januari 2000 een bedrag van ƒ 200.000 en op 14 augustus 2000 ƒ 250.000. Voor die betalingen is geen enkel zakelijk argument aangevoerd en [firma2] had geen belang in [vennootschap]. Belanghebbende was middellijk aandeelhouder via Beheer.
- De hoogte van de door belanghebbende in 1998, 1999 en 2000 uit de kas van het door [firma2] beheerde [supermarkt] opgenomen bedragen (ƒ 1.139.796 in 1998, ƒ 678.185 in 1999 en ƒ 773.701 in 2000) wijst erop dat belanghebbende volledige zeggenschap had in en belang bij [supermarkt] en daarmee bij [firma2]. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat die gelden bestemd waren voor rentebetalingen en aflossingen op de lening van Afl. 4.500.000 van [firma2] aan (supermarkt) maar uit hetgeen onder 2.23. is weergegeven blijkt dat de lening niet door [firma2] is verstrekt. Ook is niet aannemelijk geworden dat de opgenomen gelden daadwerkelijk in [firma2] zijn gestort.
4.9. De rechtbank acht aannemelijk dat de door belanghebbende bij [supermarkt] opgenomen bedragen de huur en “fee” betroffen die blijkens de contracten toekwamen aan [firma2] respectievelijk [firma4] en dat belanghebbende die opnamen kon doen door zijn positie als feitelijk aandeelhouder. Belanghebbende en [firma2] respectieve¬lijk [firma4] moeten zich bewust zijn geweest dat belanghebbende aldus werd bevoordeeld. De bevoordeling moet dan ook worden aangemerkt als uitdeling aan belang¬hebbende. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de inspecteur, naast de contante opnamen bij [supermarkt], ook de overige bedragen die vanuit [firma2] c.q. [firma4] aan belanghebbende ten goede zijn gekomen, bij gebreke aan specifieke informatie over de verhouding tussen belanghebbende en [firma2] respectievelijk [firma4] heeft aangemerkt als uitdeling. Dat geldt voor de onder 2.34. en 2.38. vermelde overschrijvingen (ƒ 41.070 plus ƒ 1.800.000), nu die zijn gedaan naar rekeningen op naam van belanghebbende, waarbij de rechtbank aantekent dat belanghebbende niet heeft bewezen dat een van die rekeningen feitelijk zou toebehoren aan [aandeelhouder]. Hetzelfde geldt voor de onder 2.30. vermelde contante opnamen (ƒ 773.701) nu belanghebbende geen inzicht heeft gegeven in hetgeen met dat geld is gedaan en uit de stukken valt op te maken dat alle activiteiten van [firma2] werden overgedragen aan [firma4] waarin belanghebbende alle aandelen hield en aannemelijk is dat ook eventuele doorstortingen naar [firma4] uitsluitend werden gedaan vanwege het belang van belanghebbende daarin. Tevens geldt het voor de onder 2.37. vermelde betalingen (ƒ 1.262.400), nu aannemelijk is dat belanghebbende in persoon betrokken was bij de transacties c.q. de containers waarmee die betalingen blijkbaar samenhingen en van zakelijke betrokkenheid van [firma4] daarbij niets is gebleken. Het geldt evenzeer voor de onder 2.35. vermelde betaling voor [adres] (ƒ 337.322), nu aannemelijk is dat deze betaling werd gedaan voor een woning voor belanghebbende en niet is gebleken dat de gekochte grond op naam van [firma2] is gesteld. Datzelfde geldt ook voor het bedrag (ƒ 450.000 in totaal) dat is geleend aan [vennootschap], nu er geen enkele zakelijke reden is aangevoerd voor die lening en [vennootschap] het bedrag blijkbaar heeft beschouwd als eigen vermogen zodat niet onredelijk is te veronderstellen dat sprake is geweest van een onttrekking aan [firma2] ten behoeve van het belang van belanghebbende als (uiteindelijk) aandeelhouder in [vennootschap]. Derhalve heeft de inspecteur terecht een totaalbedrag van ƒ 4.664.493 aangemerkt als uitdeling.
Bankrekeningen [[bank] op Aruba en [bank] te Luxemburg
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aangetoond dat de op de bankrekening bij de [NV] nummer [00000] gestorte bedragen ten bedrage van ƒ 600.000 afkomstig zijn van [mevrouw2]. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat [mevrouw2] hetzij inkomen, hetzij vermogen had waaruit deze stortingen betaald zouden kunnen worden. Tot de stukken behoort bovendien een verklaring van [mevrouw2] dat de gelden afkomstig zijn van belang¬hebbende. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk de stelling van de inspecteur dat de gelden van belanghebbende afkomstig zijn.
4.11. De inspecteur heeft de gestorte bedragen primair aangemerkt als inkomsten uit arbeid en daarbij verwezen naar de aanmerkelijke economische belangen van belanghebbende en diens handelsactiviteiten over de gehele wereld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende aanwijzingen gevonden in de vorm van faxen dat belanghebbende in 2000 zaken zou hebben gedaan met [de heer] en is niet onredelijk te veronderstellen dat belanghebbende daarmee voordeel heeft behaald. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat sprake is geweest van andere inkomsten uit arbeid, zoals de inspecteur heeft gedaan.
4.12. Voor de op bankrekening (0000) gestorte bedragen ten bedrage van ƒ 58.666 heeft te gelden dat op geen enkele wijze is aangetoond dat [mevrouw2] werkte bij [woonplaats] en de maandelijkse stortingen haar salaris waren. Het onder 2.45. vermelde telefoongesprek duidt erop dat de bedragen in het belang van belanghebbende door [NV] zijn gestort. De inspecteur handelt niet onredelijk door aan te nemen, gezien de onder 2.12. vermelde verklaring van [aandeelhouder2], dat belanghebbende het volledige economische belang had bij [NV]. Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur zich alsdan in redelijkheid op het standpunt stellen dat sprake was van uitdelingen door [NV] aan belanghebbende. Er zijn immers geen aanwijzingen dat belanghebbende voor deze bedragen werkzaamheden heeft verricht. Het bedrag is dan belast naar een tarief van 25%.
4.13. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de bankrekeningen bij de [bank] Luxemburg nummers [0000] en [0000] in feite niet van hem waren. De inspecteur handelt niet onredelijk door uit te gaan van de tenaamstelling van de rekeningen. De rente die op die rekeningen is genoten, is dan terecht bij hem belast. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de depositorekening bij de Bank NV op Aruba nummer [00000] niet feitelijk geheel aan hem ter beschikking stond. De rechtbank acht het dan niet onredelijk om de rente op deze rekening geheel aan belanghebbende toe te rekenen. Datzelfde geldt voor de rekening bij de [bank] Bank Luxemburg. Weliswaar stond die rekening mede op naam van [aandeelhouder], maar niet is bewezen dat [aandeelhouder] ook werkelijk over die rekening kon beschikken. De rente is dan terecht bij belanghebbende belast. De rente ten bedrage van ƒ 91.688 is dan terecht bij belanghebbende belast.
Alimentatie
4.14. Belanghebbende heeft niet bewezen dat hij in het onderhavige jaar gescheiden leefde van zijn voormalige echtgenote. Daarvoor acht de rechtbank de onder 4.6. weergegeven feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2003, te zeer wijzen op voortzetting van de samenwoning. De inspecteur heeft de betaling van ƒ 60.000 dan ook met recht niet in aftrek toegelaten.
Aanslag
4.15. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 153.061. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 4.800.000, waarvan ƒ 4.581.795 te belasten naar het tarief van 25%. Het vorenoverwogene leidt tot correctie van het aangegeven inkomen met ƒ 600.000 ( 4.10.), ƒ 91.688 (4.13.) en ƒ 60.000 (4.14.) naar het progressief te belasten tarief en met ƒ 4.664.493 (4.9.) en ƒ 58.666 (4.12.) te belasten naar het tarief van 25%. De aanslag is dan zeker niet te hoog en het beroep is in zoverre ongegrond.
Verzuimboete
4.16. Vaststaat dat belanghebbende vóór de door de inspecteur gestelde uiterste datum van 10 mei 2002 geen aangifte voor het onderhavige jaar heeft ingediend. Op grond van artikel 67a van de AWR heeft de inspecteur dan ook gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag een verzuimboete mogen opleggen.
4.17. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel bij het niet tijdig doen van de aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2000 en aangifte voor de premie WAZ voor het jaar 2000 door middel van een gecombineerd aangiftebiljet, sprake van één materiële gedraging nu het beboetbare feit naar strekking van het te beschermen belang en aard van het verwijt overeenkomt. Het voormelde oordeel vindt mede steun in het gegeven dat het premieplichtig inkomen is terug te voeren op de in aangifte inkomstenbelasting opgenomen onderdelen van het belastbaar inkomen.
4.18. Op grond van het vorenoverwogene kan slechts één verzuimboete worden opgelegd voor beide middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is de aangifte, de aanslag en de verzuimboete voor de WAZ een annex van de heffing van de verschuldigde inkomsten¬belasting en premie volksverzekeringen. Om die reden geeft de rechtbank er de voorkeur de boete ingevolge de WAZ te laten vervallen en de onderhavige boete te handhaven. Nu belanghebbende overigens geen afzonderlijke grieven tegen het opleggen van de boete naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding de opgelegde boete te matigen of te vernietigen. Wel dient in verband met het verstrijken van een redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep de boete te worden verminderd. Gezien de lange termijn die is verstreken zal de rechtbank de boete verlagen tot ƒ 2.000.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de samenhangende zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355 en 06/6356 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en toepassing van een factor 1,5 wegens meer dan 3 samenhangende zaken), waarvan € 150,93 wordt toegerekend aan deze zaak.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;
- vermindert de boete tot ƒ 2.000;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 150,93 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ [woonplaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.