Rechtbank Breda, 06-10-2008, BG5025, AWB 07/4854
Rechtbank Breda, 06-10-2008, BG5025, AWB 07/4854
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2008
- Datum publicatie
- 21 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5025
- Zaaknummer
- AWB 07/4854
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is in het bezit van een parkeervergunning op kenteken. Hij heeft echter geparkeerd zonder dat deze vergunning zich zichtbaar en leesbaar in de auto bevond. Ter zake heeft verweerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit ten onrechte is. Hoewel belanghebbende niet in overeenstemming met de vergunningvoorwaarden heeft geparkeerd, betekent dit namelijk niet dat er geen sprake is van parkeren met die vergunning. De aan de vergunning verbonden parkeerbelasting was immers voldaan. De rechtbank verwerpt het beroep van verweerder op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nummer 32 834, BNB 1998/46, nu in dat arrest sprake is van een parkeervergunning op naam en in het onderhavige geval van een parkeervergunning op kenteken.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4854
Uitspraakdatum: 6 oktober 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de Sectormanager Burger- en Ondernemerszaken van de gemeente [woonplaats],
verweerder.
Eiser wordt hierna aangeduid als belanghebbende.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 6 november 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Zitting
De rechtbank heeft met schriftelijke toestemming van partijen het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag;
- gelast dat de gemeente [woonplaats] aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
2. Gronden
2.1 Aan belanghebbende is op 20 oktober 2007 om 12.30 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter zake van het, op die dag, parkeren van een voertuig met kenteken [00-00] (hierna: het voertuig) op een vergunninghouderplaats in de [straat] te [woonplaats] zonder dat er een bewijs van betaling van parkeerbelasting of een geldige parkeervergunning duidelijk zichtbaar en leesbaar was geplaatst in het voertuig. De locatie [straat] is door burgemeester en wethouders op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2000 (hierna: Verordening) aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2 In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.3 Belanghebbende was gedurende de periode van 1 oktober 2007 tot 1 januari 2008 in het bezit van een vergunning als bedoeld in de Verordening. Deze vergunning, die op het kenteken van het voertuig was gesteld, is onder meer geldig in de [straat]. Belanghebbende heeft gesteld dat deze vergunning van de voorruit van het voertuig was gevallen en daardoor niet zichtbaar was voor de parkeerwachters.
2.4 Uit de vergunningsvoorwaarden volgt dat de vergunning in haar geheel duidelijk zichtbaar en leesbaar, met de vergunninggegevens naar boven gericht, achter de voorruit dient te worden gelegd. Nu niet in geschil is dat de vergunning niet achter de voorruit lag, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Dit betekent echter nog niet dat er geen sprake was van parkeren met die vergunning. Vast staat immers dat de aan de vergunning verbonden parkeerbelasting wèl was voldaan. Bovendien, als een vergunninghouder de hem vergunde handeling (hier: het parkeren) verricht en daarbij één of meer van die voorwaarden niet naleeft (hier: het plaatsen van de vergunning op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats achter de voorruit van het voertuig), heeft dat niet tot gevolg dat de vergunning vervalt, althans niet zonder verdere actie van de vergunningverlener (hier: de gemeente).
Artikel 20, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen biedt slechts de mogelijkheid tot naheffing indien belasting die op aangifte diende te worden voldaan niet is betaald. De enkele omstandigheid dat het voorschrift inzake het duidelijk zichtbaar en leesbaar plaatsen van de vergunning in onvoldoende mate is nageleefd, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid dan ook geen grond vormen de naheffing in stand te laten.
Dat geldt temeer waar in dit geval, anders dan in de uitspraak van de Hoge Raad van
17 december 1997, nummer 32 834, BNB 1998/46 waarop verweerder zich heeft beroepen, geen sprake was van een vergunning op naam maar op kenteken. De destijds in het cassatiemiddel door de gemeente Den Haag terecht naar voren gebrachte vrees voor misbruik van op naam gestelde vergunningen die ten tijde van het parkeren in een ander voertuig aanwezig zijn doet zich hier niet voor. De rechtbank beseft dat het voorschrift voor verweerder waarschijnlijk ook een efficiënte controle op de naleving tot doel heeft. Maar dat doel kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden bereikt door een beleid te gaan voeren dat de rechtbank ambtshalve bekend is van andere gemeenten en welk beleid inhoudt om bijvoorbeeld één of maximaal twee maal voor het tijdvak waarvoor de vergunning geldig is de naheffingsaanslag te vernietigen in het geval de afgegeven vergunning niet achter de voorruit is geplaatst.
2.5 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3. Proceskosten en griffierecht
Nu het beroep gegrond is, dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van belanghebbende, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
Deze uitspraak is gedaan op 6 oktober 2008 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. J.L. Sierkstra en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.