Home

Rechtbank Breda, 02-10-2008, BG5076, AWB 07/2234

Rechtbank Breda, 02-10-2008, BG5076, AWB 07/2234

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
2 oktober 2008
Datum publicatie
24 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5076
Zaaknummer
AWB 07/2234

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in het verleden pensioenaanspraken toegekend aan haar twee aandeelhouders. Deze pensioenen waren tot 31 december 1991 verzekerd bij een stichting. Per 31 december 2002 bedroeg de bij de stichting opgebouwde pensioensvoorziening € 595.049. Belanghebbende heeft deze aanspraken in het jaar 2003 van de stichting overgenomen voor € 402.513. In geschil is of belanghebbende bij haar pensioendotatie 2003 rekening mag houden met het tekort van de stichting. De rechtbank is van oordeel dat dit niet mogelijk is. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij in het verleden (mede) kon worden aangesproken voor een tekort bij stichting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2234

Uitspraakdatum: 2 oktober 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats]

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende, respectievelijk inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 17 april 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. [aandeelhouder1] is op 16 maart 1971 in dienst getreden bij [NV] (later gewijzigd in [BV]). Op 19 juli 1972 heeft deze vennootschap samen met de vader van [aandeelhouder1] belanghebbende opgericht. In 2003 waren de aandelen van belanghebbende in handen van [aandeelhouder1] (83%) en [aandeelhouder2] (17%).

2.2. Op 8 oktober 1976 is een stichting genaamd ‘[stichting] [BV]’ opgericht. De naam van deze stichting is na de oprichting gewijzigd in ‘[stichting] [BV]. en [BV]’ en luidt thans ‘[stichting]’.

2.3. [aandeelhouder1] en [aandeelhouder2] (hierna: de heer en mevrouw [naam]) zijn op 1 januari 1976 in dienst getreden van belanghebbende, destijds geheten [maatschappij], deel uitmakend van een groep van ondernemingen waartoe ook [BV] behoorde. Op enig moment na 1 januari 1976 heeft belanghebbende aan hen pensioenaanspraken toegekend. Deze pensioenaanspraken zijn bij [stichting] (hierna: Stichting) ondergebracht. Ter dekking van deze aanspraken heeft [BV], dan wel belanghebbende jaarlijks een pensioenpremie aan de Stichting voldaan. Met ingang van 1 januari 1992 is de pensioenopbouw bij de Stichting gestaakt. Vanaf deze datum is de door de Stichting gevormde pensioenvoorziening jaarlijks met 7,5% verhoogd, bestaande uit 4 % rente en 3,5 % indexatie. Per 31 december 2002 bedroeg de bij de Stichting opgebouwde pensioenvoorziening € 595.049,25.

2.4. Op of omstreeks 16 december 1992 is de pensioentoezegging aan de heer en mevrouw [naam] op schrift gesteld.

2.5. Op 10 december 2003 hebben belanghebbende, de Stichting alsmede de heer en mevrouw [naam] een overeenkomst gesloten waarbij de Stichting haar pensioenverplichting- en kapitaal overdraagt aan belanghebbende. In deze overeenkomst is opgenomen (voor zover hier van belang):

‘In aanmerking nemende:

dat de heer en mevrouw [naam] sinds 1 januari 1976 een dienstbetrekking hebben met [belanghebbende] B.V.;

dat door [belanghebbende] B.V. aan hen toegekende pensioenrechten tot en met 31 december 1991 werden verzekerd bij [firma] (…);

Artikel 1

[firma] draagt per heden de bij haar verzekerde pensioenverplichtingen jegens de heer en mevrouw [naam] over aan [belanghebbende] B.V., die deze verplichtingen aanvaardt (…). Ter overdracht van de genoemde verplichtingen zal dan ook het gehele (actueel) belegde vermogen van [firma] als koopsom overgedragen worden aan [belanghebbende] B.V. (…)

Artikel 2

De middels deze overeenkomst over te dragen pensioenaanspraken zullen opnieuw (…) geïntegreerd deel uit gaan maken van de totale pensioenopbouw van de heer en mevrouw [naam] bij [belanghebbende] B.V. (…)

Artikel 3

Door de overdracht en betaling (…) van de pensioenkapitalen wordt [firma] gekweten van haar pensioenverplichtingen jegens de heer en mevrouw [naam] (…).’

2.6. Belanghebbende heeft de pensioenverplichting overgenomen voor een bedrag van € 402.513. De Stichting is dit bedrag schuldig gebleven aan belanghebbende.

2.7. Belanghebbende heeft haar pensioenvoorziening per 31 december 2003 berekend op € 812.622. De pensioendotatie bedraagt € 246.230. Een en ander kan als volgt worden weergegeven:

Verloop pensioenvoorziening

Pensioenvoorziening per 31 december 2002 € 163.879

Bij: kapitaal Stichting 402.513

566.392

Bij: dotatie 2003 € 31.015

Bij: buitengewone last 215.215

246.230

Pensioenvoorziening per 31 december 2003 812.622

2.8. Bij het opleggen van de aanslag is de inspecteur afgeweken van het door belanghebbende berekende bedrag en is uitgegaan van een dotatie van € 39.778. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Bij de uitspraak op bezwaar is de inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbende tegemoet gekomen. De door de inspecteur toegestane pensioendotatie bedraagt thans € 160.686.

2.9. In geschil is het bedrag van de pensioendotatie over 2003. Niet in geschil is dat er sprake is van één toezegging van pensioenaanspraken per 1 januari 1976, zulks op basis van een eindloonregeling. Ook de hoogte van de door belanghebbende opgebouwde pensioenvoorziening ultimo 2002 is niet in geschil.

2.10. Belanghebbende heeft gesteld dat zij in haar hoedanigheid van werkgever steeds de verplichting heeft gehad om het pensioen van de heer en mevrouw [naam] aan te vullen tot 70% van het laatstverdiende loon. Volgens belanghebbende is dit inherent aan pensioenaanspraken die zijn gebaseerd op een eindloonregeling. Belanghebbende trekt hieruit de conclusie dat de heer en mevrouw [naam] hun aanspraken in de jaren 1976 tot en met 1991 jegens haar geldend hadden kunnen maken, ook al was hun pensioen in die periode extern verzekerd. Dit brengt volgens belanghebbende met zich mee dat zij had kunnen worden aangesproken voor een eventueel tekort van de Stichting. In de visie van belanghebbende mag zij dan ook een voorziening vormen voor een dergelijk tekort.

2.11. Tot de gedingstukken behoren geen bescheiden waaruit blijkt dat belanghebbende in de periode 1976 tot en met 1991 (mede) kon worden aangesproken door de heer en mevrouw [naam]. Daarnaast volgt uit de onder 2.5 genoemde akte dat de Stichting een zelfstandige verplichting jegens de heer en mevrouw [naam] had en dat de Stichting deze aanspraken eerst in 2003 weer heeft terugovergedragen aan belanghebbende. Door het, in de periode 1976 tot en met 1991, betalen van een zakelijke periodieke pensioenpremie aan de Stichting, heeft belanghebbende over die periode volledig aan haar verplichtingen uit hoofde van de pensioentoezegging voldaan. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende degene was die in de jaren 1976 tot en met 1991 (mede) door de pensioengerechtigden kon worden aangesproken enkel omdat er sprake is van een eindloonregeling. De in 2003 door belanghebbende overgenomen pensioenverplichtingen betreffen derhalve verplichtingen die tot dat moment uitsluitend op de Stichting rustten.

2.12. Het door de Stichting in het kader van de overdracht van de pensioenverplichtingen aan belanghebbende overgedragen kapitaal bedraagt blijkens 2.7 € 402.513. Er is de rechtbank niet gebleken dat de waarde van de overgedragen pensioenverplichtingen per 31 december 2002 zou afwijken van het bedrag dat als zodanig daarvoor op de balans van de Stichting werd gepassiveerd, te weten € 595.049,25.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank zou een zakelijk handelende partij geen verplichtingen overnemen zonder daarvoor een adequate tegenprestatie te verlangen. Niet gesteld of gebleken is dat er zakelijke redenen zouden zijn geweest voor belanghebbende om met een geringer kapitaal genoegen te nemen dan dat overeenkomt met de tegenwaarde van de overgenomen pensioenverplichtingen. Derhalve dient het er voor te worden gehouden dat belanghebbende ofwel ultimo 2003 nog een vordering heeft op de Stichting ter grootte van het verschil tussen de waarde van de overgenomen verplichtingen en het van de Stichting in dat kader ontvangen kapitaal, dan wel om niet zakelijke redenen heeft afgezien van een zakelijke vergoeding voor de door haar overgenomen pensioenverplichtingen.

2.13. Op grond van hetgeen werd overwogen in 2.11 en 2.12 hiervoor komt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende het verschil tussen de waarde van de overgenomen pensioenverplichtingen en het (tot dusver) van de Stichting ontvangen kapitaal, niet ten laste van haar fiscale resultaat over 2003 kan brengen.

2.14. Belanghebbende heeft gesteld dat de pensioenvoorziening ultimo 2003 € 812.622 bedraagt. Ter zake heeft zij een pensioenberekening overgelegd. De inspecteur heeft deze berekening als zodanig niet betwist, maar heeft wel gesteld het niet eens te zijn met het fiscaal ten laste van het resultaat te brengen bedrag dat uit de berekening volgt. De inspecteur heeft geen pensioenberekening per 31 december 2003 overgelegd. Gezien het voorgaande, stelt de rechtbank de pensioenvoorziening ultimo 2003 dan ook vast op het door belanghebbende genoemde bedrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verloop van de voorziening in het onderhavige jaar als volgt had moeten luiden:

Verloop pensioenvoorziening

Pensioenvoorziening per 31 december 2002 € 163.879

Bij: voorziening Stichting per 31 december 2002 595.049

758.928

Bij: dotatie 2003 53.694

Pensioenvoorziening per 31 december 2003 812.622

Nu de dotatie volgens deze berekening lager is dan de door de inspecteur geaccepteerde dotatie (€ 160.686) is het beroep ongegrond verklaard.

3. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. D. Hund en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.