Home

Rechtbank Breda, 17-10-2008, BG5117, AWB 07/2858

Rechtbank Breda, 17-10-2008, BG5117, AWB 07/2858

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
17 oktober 2008
Datum publicatie
24 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5117
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/2858

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een gemeente, heeft een multifunctioneel centrum laten bouwen. Zij verhuurt het hele gebouw in vier onderdelen aan exploitanten. Een deel van het gebouw bevat zalen (de MF-ruimten) die door de exploitant tegen vergoeding ter beschikking worden gesteld aan diverse clubs of particulieren, vaak voor korte perioden. Belanghebbende claimt aftrek van de voorbelasting die betrekking heeft op de bouw van deze MF-ruimten. Zij gaat er van uit dat sprake is van met OB belaste verhuur aan de exploitant, omdat die exploitant de MF- ruimtes gebruikt voor met OB belaste handelingen. In geschil is of de exploitant bij het ter beschikking stellen van de MF-ruimten met bijbehorend dienstbetoon een van OB vrijgestelde prestatie verricht. Naar het oordeel van de rechtbank dient de terbeschikkingstelling van een bepaalde MF-ruimte te worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak die is vrijgesteld van OB. Het bijbehorend dienstbetoon maakt zozeer onderdeel uit van de terbeschikkingstelling dat dat geen afzonderlijke prestatie is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2858

Uitspraakdatum: 17 oktober 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Gemeente [woonplaats], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 11 januari 2007 over het tijdvak 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 aangifte omzetbelasting gedaan, resulterend in een verzoek om teruggaaf van belasting ten bedrage van € 601.145, welke teruggaaf tot een bedrag van € 419.427 bij beschikking met dagtekening 15 juni 2007 is verleend.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 26 juni 2007, ontvangen door de inspecteur op 26 juni 2007, tegen de beschikking bezwaar gemaakt en de inspecteur verzocht in te stemmen met een rechtstreeks beroep bij de rechtbank.

1.3. Bij brief van 6 juni 2007 heeft de inspecteur positief beslist op belanghebbendes prorogatie¬verzoek en bij brief van 29 juni 2007 het bezwaarschrift met twee bijlagen door¬gezonden naar de rechtbank, alwaar het is ontvangen op 2 juli 2007 en als (rechtstreeks) beroepschrift is aangemerkt. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1.6. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft op eigen grond het multifunctionele centrum [centrum] laten bouwen in [woonplaats]. Belanghebbende verhuurt het hele gebouw in vier onderdelen (horeca, sportzaal, multifunctionele ruimten en studio) aan de exploitanten, [BV1] en de [BV2]. Voor deze verhuur is per onderdeel een afzonderlijke huurovereenkomst gesloten. [centrum] is in december 2006 in gebruik genomen. Belanghebbende is ter zake ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2.2. Voor het horecagedeelte, de sportzaal en de multifunctionele zaalruimten (MF-ruimten) is uitgegaan van belaste verhuur met toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet OB. De studioruimte, afgescheiden van de overige ruimen en met een afzonderlijke ingang, wordt vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd. De studio wordt onderverhuurd aan de lokale omroep Radio- en Televisie Stichting [woonplaats].

2.3. Belanghebbende heeft de omzetbelasting die met betrekking tot het horecagedeelte, de sportzaal en de multifunctionele zaalruimten aan haar in rekening is gebracht, als voorbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd voor wat betreft de voorbelasting die is toe te rekenen aan de MF-ruimten, er van uitgaande dat deze ruimten door [BV2] niet worden gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat zodat belaste verhuur niet mogelijk is. De MF-ruimten beslaan 27% van het totale gebouw.

2.4. Belanghebbende heeft met [BV2] diverse overeenkomsten met betrekking tot de MF-ruimten in de [centrum] gesloten, waaronder:

- een Huurovereenkomst MF-ruimten;.

- een Exploitatieovereenkomst MF-ruimten;

- een Overeenkomst tot het toekennen van een exploitatiebijdrage voor de exploitatie van de MF-ruimten.

2.5. [BV2] stelt de MF-ruimten tegen een bepaald tarief aan derden ter beschikking. [BV2] zorgt hierbij ook voor:

- a. het schoonhouden van de accommodatie;

- b. een adequate bewaking en het houden van toezicht;

- c. de terbeschikkingstelling van hygiënische en schoongemaakte ruimten en toiletten;

- d. het op temperatuur houden en verlichten van de accommodatie;

- e. een EHBO-voorziening;

- f. het gebruik (kunnen) maken van grand café, restaurant en/of catering;

- g. het tegen een afzonderlijke vergoeding ter beschikking stellen van benodigd materiaal zoals meubilair, schrijfmateriaal, beamer, geluidsinstallatie, flip-over, etc;

- h. een door de gebruikgever aan te wijzen ruimte voor het veilig opslaan van eventuele eigen materialen en benodigdheden door de gebruiker.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de MF-ruimten volledig of nagenoeg volledig voor belaste activiteiten worden gebruikt. Daarvoor is beslissend – zoals beide partijen terecht menen – of het door [BV2] ter beschikking stellen van de MF-ruimten met bijbehorend dienstbetoon gedurende korte perioden aan steeds wisselende gebruikers aangemerkt moet worden als een algemene (belaste) dienst of als een vrijgestelde prestatie in de zin van art. 11,eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB.

3.2. Belanghebbende stelt dat er geen sprake is van vrijgestelde prestaties van [BV2]. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de teruggaafbeschikking en teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 596.884. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Vaststaat dat belanghebbende en [BV2] in de huurovereenkomst hebben aangegeven dat aan [BV2] omzetbelasting in rekening wordt gebracht en dat partijen hebben afgezien van het indienen van een gezamenlijk optieverzoek voor een met omzetbelasting belaste verhuur op de voet van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 maart 1999, nr. VB99/571 (V-N 1999/19.21). [BV2] heeft in de huurovereenkomst verklaard dat zij het gehuurde gaat gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van omzetbelasting bestaat. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de verhuur van de MF-ruimten aan [BV2] is aan te merken als de verhuur van één onroerende zaak in de zin van artikel 6a Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.

4.2. Daar de vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat omzetbelasting wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht, moeten de bewoordingen waarin de vrijstellingen zijn omschreven strikt worden uitgelegd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn jurisprudentie het begrip verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, onder b, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting aldus omschreven, dat het in wezen daarin bestaat dat een verhuurder een huurder voor een overeengekomen tijdsduur en onder bezwarende titel het recht verleent, een onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten.

4.3. Uit evenbedoelde jurisprudentie valt af te leiden dat het criterium ter zake van de duur van de verhuur, bedoeld is om de verhuur van onroerend zaken, - in de regel een betrekkelijk passieve activiteit, die enkel verband houdt met het tijdsverloop en geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert - te onderscheiden van andere activiteiten die ofwel een zakelijk-industrieel en commercieel karakter hebben ofwel een voorwerp hebben dat beter wordt gekarakteriseerd door het leveren van een prestatie dan door de enkele terbeschikkingstelling van een zaak.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank dient de terbeschikkingstelling van een bepaalde multifunctionele ruimte als hier in geding gedurende een bepaalde periode en tegen een bepaalde prijs in beginsel te worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. In dit verband merkt de rechtbank op dat de onder 2.5. vermelde voorzieningen a. tot en met d. zozeer onderdeel uitmaken van het ter beschikking stellen van de desbetreffende ruimte dat die voorzieningen niet afzonderlijk als prestaties in aanmerking kunnen worden genomen en ook niet aan de terbeschikkingstelling van de ruimte het karakter van verhuur van een onroerende zaak ontnemen. De omstandigheid dat door de huurder van de ruimte in voorkomend geval een beroep gedaan kan worden op de in het gebouw aanwezige voorziening voor eerste hulp bij ongelukken en de omstandigheid dat in het gebouw gebruik gemaakt kan worden van door een ander dan de verhuurder aangeboden horecadiensten leiden er, ook in onderling verband bezien, niet toe dat de terbeschikkingstelling van de ruimte het karakter van verhuur van een onroerende zaak verliest. Het bieden van de mogelijkheid – naar de rechtbank begrijpt aan vaste huurders – materialen op te slaan is naar het oordeel van de rechtbank van zo bijkomstige aard dat het aan het karakter van verhuur niet afdoet. Voorts merkt de rechtbank op dat de duur van de terbeschikkingstelling van een ruimte als de onderhavige niet van invloed is op de kwalificatie van de terbeschikkingstelling. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid voor de huurder tegen afzonderlijke betaling aanvullende diensten te verkrijgen. Die diensten hebben geen betrekking op de terbeschikkingstelling van de ruimte, maar komen tegemoet aan de wensen van de gebruiker met betrekking tot de activiteiten die deze in die ruimte wil verrichten. Ten slotte heeft belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van terbeschikkingstelling van de ruimte met uitsluiting van anderen. Daartoe is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende de door belanghebbende ter zitting aangevoerde mogelijkheid dat gebruikers van de ruimte verwijderd kunnen worden bij misbruik van de ruimte.

4.5. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/4221M (V-N 2004/42.23) inzake de mogelijkheid van belaste verhuur van ruimten voor korte duur aan wisselende huurders geen uitzondering had mogen worden gemaakt voor de verhuur van ruimten door buurthuizen, dorpshuizen en daarmee verwante instellingen. Wanneer belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat de staatssecretaris met evenbedoeld besluit in dit opzicht het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, is die stelling naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. Zo al sprake is van gelijke gevallen, heeft de staatssecretaris voor de uitzondering een redelijke rechtvaardigingsgrond gegeven.

4.6. Uit het onder 4.4. en 4.5. overwogene volgt dat de verhuur van de in geding zijnde ruimte door [BV2] is vrijgesteld van omzetbelasting. Hiervan uitgaande is niet voldaan aan de voorwaarden voor belaste verhuur van belanghebbende aan [BV2] en is de ter zake aan belanghebbende in rekening gebrachte c.q. verschuldigde omzetbelasting niet aftrekbaar op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet OB. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de in geding zijnde teruggaaf tot het juiste bedrag is verleend.

4.7. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. D.B. Bijl, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr.drs. F.J.P.M. Haas, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.