Home

Rechtbank Breda, 17-10-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3368 ECLI:NL:RBBRE:2008:3493 BG5449, AWB 06/6297

Rechtbank Breda, 17-10-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3368 ECLI:NL:RBBRE:2008:3493 BG5449, AWB 06/6297

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
17 oktober 2008
Datum publicatie
27 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5449
Zaaknummer
AWB 06/6297

Inhoudsindicatie

De rechtbank acht het niet aannemelijk dat belanghebbende en haar voormalige echtgenoot in het onderhavige jaar gescheiden leefden. De alimentatiebetalingen die belanghebbende van haar voormalige echtgenoot ontvangt zijn bij haar niet belast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6297

Uitspraakdatum: 17 oktober 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag inkomsten¬belasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.369 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 28.928.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 28 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2006, in één geschrift vervat beroep ingesteld tegen de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2000 tot en met 2002. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.1. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1.7.2. Tijdens de zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 06/6297, 06/6298, 06/6299, 06/6335, 06/6336, 06/6337, 06/6339, 06/6340, 06/6341, 06/6342, 06/6344, 06/6345, 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355, 06/6356, 07/3467 en 07/3468.

1.8. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting drie pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, geboren op 5 augustus 1949, is op 20 juni 1969 gehuwd met [de heer]. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, in 1973, in 1977 en in 1978. Belanghebbende en haar gezin woonden vanaf 23 december 1991 aan [adres] te [woonplaats].

2.2. Bij vonnis van 24 december 1999 is de echtscheiding tussen belanghebbende en haar echtgenoot uitgesproken. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het echtscheidings¬convenant, waarin onder 2.2 is opgenomen, voor zover hier van belang:

“De man zal met ingang van de dag waarop partijen gescheiden zullen gaan wonen, bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met de somma ad fl. 5.000,-- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.”

2.3. Na de echtscheiding bleven belanghebbende en haar voormalige echtgenoot bij de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven staan op het adres [adres] in [woonplaats]. Op 14 juli 2004 heeft de voormalige echtgenoot van belanghebbende zich bij de Gemeentelijke Basisadministratie over laten schrijven naar [woonplaats].

2.4. In de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en 2002 hebben belanghebbende en haar voormalige echtgenoot geopteerd voor fiscaal partnerschap.

2.5. Op 14 januari 2002 is de voormalige echtgenoot van belanghebbende als verdachte gehoord door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Hij verklaarde aldaar, voor zover hier van belang, als volgt:

“Ik ben ruim dertig jaar gehuwd geweest met [mevrouw]. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren twee dochters en een zoon. Mijn dochters zijn respectievelijk 28 en 25 jaar en mijn [zoon] is 23. [zoon] woont nog thuis. Eind 1999 ben ik officieel gescheiden van [mevrouw]. Ondanks de scheiding wonen wij beiden nog op [adres] te [woonplaats].”

2.6. De inspecteur heeft de onderhavige aanslag opgelegd ter behoud van rechten rekening houdend met een door belanghebbende ontvangen alimentatie van € 27.227.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de alimentatiebetalingen van haar voormalige echtgenoot bij belanghebbende belast zijn.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.142 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 28.928.

3.4. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de onderhavige aanslag naar evenredigheid moet worden verminderd, indien de rechtbank beslist dat belanghebbende en haar echtgenoot in het onderhavige jaar niet gescheiden leefden en de betalingen mitsdien bij de echtgenoot niet aftrekbaar zijn.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende en haar voormalige echtgenoot in het onderhavige jaar gescheiden leefden. Daarvoor acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op het onderhavige jaar, van belang:

- belanghebbende en haar echtgenoot stonden in 2002 en eerdere jaren op hetzelfde adres in de Gemeentelijke Basisadministratie in [woonplaats] ingeschreven;

- belanghebbende en haar voormalige echtgenoot hebben in de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002 geopteerd voor fiscaal partnerschap;

- de echtgenoot heeft tegenover de KLPD verklaard 70% van de tijd bij belanghebbende in [woonplaats] te verblijven.

4.2. Gelet op het vorenoverwogene en het onder 3.4. gestelde zal de rechtbank het inkomen uit werk en woning verminderen met € 27.227 tot € 20.142.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de samenhangende zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/6297, 06/6298 en 06/6299 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan € 269 wordt toegerekend aan deze zaak.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.142 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 28.928;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 269, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ [woonplaats].

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.