Home

Rechtbank Breda, 11-11-2008, BG5481, AWB 07/1645

Rechtbank Breda, 11-11-2008, BG5481, AWB 07/1645

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
11 november 2008
Datum publicatie
27 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5481
Zaaknummer
AWB 07/1645

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is aanmerkelijk belanghouder en is in 2003 naar België geëmigreerd. Ter zake is aan hem een conserverende aanslag opgelegd. Daarbij is automatisch uitstel van betaling verleend en zijn geen zekerheden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de conserverende aanslag niet in strijd met het Verdrag met België of het EG-Verdrag is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1645

Uitspraakdatum: 11 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België)

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 maart 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn op 15 april 2003 naar België geëmigreerd. Belanghebbende was op het moment van emigratie aanmerkelijk belanghouder van (onder meer) [BV1] en [BV2] Eerstgenoemde vennootschap heeft (on)middellijke belangen in [BV3], [BV4] en [BV5].

2.2. Naar aanleiding van de emigratie heeft de inspecteur een conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen aan belanghebbende opgelegd. Het te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang is daarbij overeenkomstig belanghebbendes opgave op € 5.000.000 gesteld. Met betrekking tot de aanslag zijn geen zekerheden gesteld. Daarnaast is aan belanghebbende automatisch uitstel van betaling verleend.

2.3. In geschil is of de conserverende aanslag, voor zover deze betrekking heeft op het inkomen uit aanmerkelijk belang, in strijd met het Europese recht is opgelegd.

2.4. Met zijn emigratie wordt belanghebbende geacht zijn aanmerkelijk belangaandelen fictief te hebben vervreemd op grond van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Op grond van artikel 4.46 van de Wet IB 2001 wordt belanghebbende geacht het vervreemdingsvoordeel te hebben genoten op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht. Dit voordeel wordt op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet IB 2001 als te conserveren inkomen aangemerkt.

2.5. Op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: Invorderingswet) juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt aan belanghebbende uitstel van betaling verleend zonder dat hij daarom verzoekt en zonder dat daarbij zekerheden worden gesteld. Artikel 26 van de Invorderingswet regelt vervolgens in welke gevallen er kwijtschelding van de verschuldigde belasting plaatsvindt. Dat is op grond van het vijfde lid van dit artikel bijvoorbeeld het geval indien de aandelen bij een vervreemding in waarde zijn gedaald.

2.6. Ten tijde van belanghebbendes emigratie is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Artikel 13, vijfde paragraaf, van het Verdrag komt er kort gezegd op neer dat aan Nederland de bevoegdheid toekomt belasting te heffen over aanmerkelijk belangvoordelen die optreden binnen tien jaar na emigratie, indien er in verband met die emigratie een conserverende aanslag is opgelegd.

2.7. Voor zover belanghebbende met zijn beroep op het Europese recht mede heeft bedoeld te stellen dat het opleggen van de conserverende aanslag in strijd is met het Verdrag, verwerpt de rechtbank deze stelling. Artikel 13, vijfde paragraaf, van het Verdrag staat er immers niet aan in de weg dat Nederland tot het moment waarop een aanmerkelijk belanghouder van Nederland naar België emigreert, waardestijgingen van de desbetreffende aanmerkelijk-belangaandelen in de heffing betrekt die tot dat tijdstip zijn gerijpt. Derhalve kan niet worden gezegd worden dat het opleggen van een conserverende aanslag het Verdrag uitholt (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2003, nr. 37 565, BNB 2004/257).

2.8. Nu belanghebbende zijn beroep op het Europese recht niet heeft onderbouwd, gaat de rechtbank er van uit dat belanghebbende een beroep doet op artikel 43 van het EG-Verdrag. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2006, nr. C-470/04, BNB 2007/22 c*, volgt:

‘55. (…) dat artikel 43 EG aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat een systeem invoert van belasting over waardeaangroei in geval van verlegging van de woonplaats van een belastingplichtige van die lidstaat naar het buitenland (…), dat voor de verlening van uitstel van betaling van deze belasting zekerheidstelling vereist en niet volledig rekening houdt met waardeverminderingen die na de verlegging van de woonplaats van de belanghebbende kunnen optreden en die niet in aanmerking worden genomen door de lidstaat van ontvangst.’

Omdat aan belanghebbende automatisch uitstel van betaling is verleend zonder dat daarbij enige vorm van zekerheid is geëist en er bij een vervreemding rekening wordt gehouden met een eventuele waardedaling, is de rechtbank van oordeel dat de conserverende aanslag, gezien voornoemd arrest, niet in strijd met artikel 43 van het EG-Verdrag is opgelegd.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2008 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.