Home

Rechtbank Breda, 07-11-2008, BG6291, AWB 07/910

Rechtbank Breda, 07-11-2008, BG6291, AWB 07/910

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
7 november 2008
Datum publicatie
9 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6291
Zaaknummer
AWB 07/910

Inhoudsindicatie

Geen terugwijzing in belang van belastingplichtige

De inspecteur heeft ten onrechte het summier gemotiveerde bezwaarschrift van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel belanghebbende niet expliciet aan de rechter heeft gevraagd om zelf in de zaak te voorzien, acht de rechtbank voldoende redenen aanwezig om niet terug te wijzen naar de inspecteur. In de omstandigheden van het onderhavige geval (de aanslag is ambtshalve inhoudelijk getoetst en ten tijde van de beslissing op het beroep zijn meer dan twee jaren verstreken sinds de aanslag werd opgelegd) weegt naar het oordeel van de rechtbank het profijt van een zorgvuldige en volledige bezwaarfase niet meer op tegen de langere duur van de rechtsonzekerheid die een nadere bezwaarfase met zich mee brengt. Volgt gegrondverklaring van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/910

Uitspraakdatum: 7 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende respectievelijk inspecteur genoemd.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 25 januari 2007 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de bij die aanslag bij beschikking vastgestelde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008 te [woonplaats]. Aldaar is verschenen en gehoord, de inspecteur.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 september 2008 aan belanghebbende op het postadres Postbus [000] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de aanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering van 2 juli 2008;

- handhaaft de boetebeschikking van 9 augustus 2006;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Onbetwist staat vast dat belanghebbende over het onderhavige jaar geen aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft gedaan. Tevens staat vast dat belanghebbende daartoe is aangemaand en daaraan nog eens is herinnerd. De inspecteur heeft de aanslag met dagtekening 9 augustus 2006 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.681 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.202. Bij die aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 794.

2.2. Belanghebbende is tegen de aanslag, de heffingsrente- en de boetebeschikking in bezwaar gekomen aanvoerende dat uit zijn aangifte en aanvullende aangifte blijkt dat hij een negatief inkomen heeft genoten en de aanslag dienovereenkomstig moet worden vastgesteld. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar. Tevens heeft de inspecteur de aanslag, op grond van de gegevens zoals die op dat moment bij de belastingdienst bekend zijn, ambtshalve verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.559 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.662. De boete is daarbij ambtshalve gehandhaafd. Naar aanleiding van het ingestelde beroep is bij ambtshalve verleende vermindering van 2 juli 2008 de aanslag verder verminderd. Daarbij zijn het belastbaar inkomen uit werk en woning en de verzuimboete ongewijzigd gebleven en is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil.

2.3. De rechtbank begrijpt dat in geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de aanslag en de verzuimboete tot een juist bedrag zijn vastgesteld.

2.4. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in bezwaar voldoende heeft aangegeven waarom hij de aanslag te hoog acht. In dat geval kan niet worden gezegd dat het bezwaar niet de gronden van dat bezwaar bevat (vergelijk HR 17 maart 2006, nr. 39.997, BNB 2006/248). Er is dan geen sprake van een verzuim in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Awb. Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond daarvan is dan niet mogelijk. Nu bij de bestreden uitspraak het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk is verklaard is het beroep gegrond.

2.5.1. Belanghebbende concludeert in beroep aanvankelijk: "Ik verzoek de Rechtbank de Inspecteur te bevelen de aanslag te vernietigen en een nieuwe aanslag op te leggen welke resulteert in een teveel betaald bedrag." en uiteindelijk: "Ik verzoek de Rechtbank de Inspecteur te bevelen de aanslag te vernietigen en een nieuwe aanslag op te leggen met het juiste door mij terug te ontvangen bedrag.". De rechtbank is van oordeel dat hierin redelijkerwijs niet kan worden gelezen dat de rechtbank de inspecteur op moet dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Het bevelen de aanslag te vernietigen en lager vast te stellen kan immers niet worden opgevat als het opdragen de aanslag zelfstandig te heroverwegen.

2.5.2. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de inspecteur dient op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41.130, BNB 2006/290 en HR, 11 juli 2008, nr. 41.953, BNB 2008/242).

2.5.3. In beroep staan zowel de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen uit werk en woning als de in aanmerking te nemen buitengewone uitgaven in verband met "ziekte en buitengewone lasten" ter discussie. Aan belanghebbendes bezwaar betreffende het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is door de inspecteur ambtshalve geheel tegemoetgekomen. De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaren betreffende de in aanmerking te nemen looninkomsten, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en de verzuimboete ambtshalve onderzocht en beoordeeld en belanghebbende van de uitkomst op de hoogte gesteld. In beroep heeft de inspecteur bij het verweer als subsidiair standpunt andermaal deze bezwaren in overweging genomen en een standpunt ingenomen betreffende de buitengewone uitgaven. De rechtbank is voor dat geval van oordeel dat belanghebbende niet wordt benadeeld als de rechtbank zelf in de zaak voorziet.

2.5.4. Gezien het in 2.5.1 gegeven oordeel dat belanghebbende niet heeft verzocht de zaak terug te wijzen, de genoemde rechtspraak van de Hoge Raad en het in 2.5.3 geoordeelde ziet de rechtbank in de omstandigheid dat ten tijde van de beslissing op het beroep meer dan twee jaren zijn verstreken sinds de aanslag is opgelegd, goede grond om af te wijken van de regel dat de rechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de inspecteur moet opdragen opnieuw op de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag en de boetebeschikking te beslissen. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt immers met zich mee dat binnen een redelijke termijn de door belanghebbende verschuldigde belasting en boete vast moeten komen te staan. Daarnaast staan in het kader van de rechtsbescherming van belanghebbende naast de mogelijkheid van bezwaar tevens nog de rechterlijke toetsing in twee feitelijke instanties en de mogelijkheid van cassatie bij de Hoge Raad open. In dat geval weegt naar het oordeel van de rechtbank het profijt van een zorgvuldige en volledige bezwaarfase, terwijl de aanslag in het eerste bezwaar nagenoeg geheel ambtshalve inhoudelijk is beoordeeld, niet meer op tegen de langere duur van de rechtsonzekerheid die die nadere bezwaarfase met zich mee brengt. De rechtbank zal derhalve zelf in de zaak voorzien.

2.6.1. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende tot een bedrag van € 22.872 aan wachtgeld heeft genoten. Het bedrag aan loon en de daarop betrekking hebbende loonheffing zijn daarbij ontleend aan de voor de loonheffing aan de inspecteur verstrekte gegevens van de inhoudingsplichtige. Belanghebbendes stelling, dat daarop een terugbetaling aan [instantie] van een WAO-uitkering in mindering dient te komen, baat hem niet. Belanghebbende legt ten bewijze van die terugbetaling een inkomensoverzicht van 24 mei 2005 over, zijnde een specificatie per maand van het bedrag waarmee die uitkering te hoog was vastgesteld in de periode februari 2001 tot en met december 2004. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat dit overzicht gezien de datum en de inhoud daarvan niet als bewijs kan dienen van enige daadwerkelijke terugbetaling aan [instantie] in het onderhavige jaar.

2.6.2. Belanghebbende heeft in beroep enkel aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de op hem drukkende ziektekosten ten bedrage van € 7.140,35 en buitengewone lasten tot een bedrag van € 4.911,--. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan en in beroep van deze uitgaven geen bewijs aangevoerd of aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij die uitgaven heeft gedaan of dat deze uitgaven op hem drukten.

2.6.3. Nu belanghebbende overigens niets ter zake van de in aanmerking genomen inkomsten heeft aangevoerd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre op hem buitengewone uitgaven hebben gedrukt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De aanslag moet dan worden gehandhaafd zoals deze luidt na de laatste ambtshalve verleende vermindering.

2.7. Vaststaat dat belanghebbende over het onderhavige jaar geen aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft gedaan terwijl hij daarvoor wel is uitgenodigd en bij uitblijven van die aangifte, is aangemaand. Tevens staat op grond van vorenstaande oordelen vast dat de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van € 7.394 de ingehouden loonheffing van € 3.998 overtreft zodat belanghebbende belasting verschuldigd zou zijn als de aanslag ter stond naar die bedragen was vastgesteld. In dat geval kan de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een verzuimboete opleggen (artikel 67a AWR). Onbetwist staat vast dat belanghebbende over de vijf belastingjaren die aan het onderhavige jaar voorafgaan niet of te laat een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft ingediend en dat dit steeds als een verzuim is aangemerkt. Mede gelet op § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 kan de inspecteur de boete dan opleggen tot een bedrag van € 1.134. Nu de inspecteur een boete heeft opgelegd van € 794 en deze dus eerder te laag is dan te hoog, moet de boetebeschikking worden gehandhaafd zoals deze bij de aanslag is vastgesteld.

2.8. Het overigens door belanghebbende in beroep aangevoerde, klachten met betrekking tot het uitstel van betaling van de aanslag, kunnen in beroep niet tot een andere beslissing leiden dan hiervoor is geoordeeld. De rechtbank gaat daar derhalve verder aan voorbij.

2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld, noch aannemelijk is geworden, dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

2.10. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is beslist als hiervoor is vermeld.

Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.