Rechtbank Breda, 11-11-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3738 BG6362, AWB 07/4733
Rechtbank Breda, 11-11-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3738 BG6362, AWB 07/4733
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 11 november 2008
- Datum publicatie
- 9 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6362
- Zaaknummer
- AWB 07/4733
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting
Belanghebbende , X, had een bijstandsuitkering. Bij een onderzoek van de sociale recherche is geconstateerd dat hij een tuinderij dreef. De bijstand is teruggevorderd. De rechtbank laat de navorderingsaanslagen IB over de winst van de tuinderij in stand. De rechtbank acht niet aannemelijk dat X slechts als bemiddelaar is opgetreden bij de inkoop en levering aan de veiling. Gezien de omvang van de omzet en de werkzaamheden is sprake geweest van een onderneming. Volgt omkering van de bewijslast omdat X geen administratie bijhield.
Gelet op de financiële situatie van belanghebbende heeft de rechtbank wel aanleiding gezien om de boete fors te verminderen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4733
Uitspraakdatum: 11 november 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 25 september 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.590 en de daarbij bij beschikking vastgestelde boete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde
alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 250;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een bijstandsuitkering genoten. Naar aanleiding van een tip in juli 2005 is door de Sociale Recherche, regio [woonplaats] (hierna: de sociale recherche) een onderzoek verricht naar de activiteiten van belanghebbende als mogelijk zelfstandige exploitant van een tuindersbedrijf in de gemeente [woonplaats] in de jaren 2001 tot en met 2005. De uitkomsten van dit onderzoek zijn door de sociale recherche vastgelegd in het proces-verbaal van 21 februari 2006. Met toestemming van het Openbaar Ministerie is dit proces-verbaal aan de belastingdienst verstrekt om het te gebruiken voor fiscale doeleinden.
2.2. Naar aanleiding van het onderzoek van de sociale recherche heeft de belastingdienst zelf onderzoek verricht. Vervolgens is aan belanghebbende over het onderhavige jaar een navorderingsaanslag opgelegd van € 29.228 en is daarbij bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van € 14.614.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
2.4. Vaststaat dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten heeft genoten uit de tuinderijactiviteiten. Partijen verschillen echter van mening over de vraag op welke wijze belanghebbende deze inkomsten heeft genoten. Belanghebbende stelt dat hij slechts enige inkomsten in de vorm van provisie heeft genoten omdat hij slechts als bemiddelaar is opgetreden bij de inkoop en levering aan de veiling en dat de tuinderijactiviteiten voor rekening van derden werden gedreven. De inspecteur stelt daarentegen dat belanghebbende de tuinderijactiviteiten voor eigen rekening heeft gedreven en dat daarom de inkomsten uit deze activiteiten volledig aan hem toekomen. Deze inkomsten zijn door de inspecteur als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. De inspecteur heeft ter zitting subsidiair gesteld dat de door belanghebbende genoten inkomsten aangemerkt moeten worden als winst uit onderneming.
2.5. Voor de beantwoording van de in 2.3 vermelde vraag, acht de rechtbank het volgende van belang.
2.5.1. Vaststaat dat belanghebbende aan de [woonplaats] te [woonplaats] een perceel grond (de grond) heeft gehuurd, waarop werkzaamheden zijn verricht in de groenteteelt. Uit de verklaring van de verhuurder, de heer [de heer], blijkt dat hij uitsluitend contact met belanghebbende heeft gehad, dat belanghebbende de huur contant heeft betaald en dat hij niet wist dat belanghebbende namens een derde de grond zou hebben gehuurd. Verhuurcontracten zijn niet opgemaakt.
2.5.2. Bij een doorzoeking van belanghebbendes woning in januari 2006 zijn bescheiden in beslag genomen. Dat waren onder meer: twee facturen van loonbedrijf [bedrijf] voor ploegen en frezen van de grond in het jaar 2001, een orderbevestiging en vier afleverbonnen van de Firma [firma] voor de levering van peulzaad in 2002, vijf facturen van [de heer] uit [woonplaats] voor de levering van bestrijdingsmiddelen in 2002 en twee leveringsbonnen van [BV] BV.
2.5.3. Tot de stukken behoren de volgende (getuigen)verklaringen:
- [bedrijf] heeft verklaard dat belanghebbende op de grond augurken en peulen teelde.
- [de heer] heeft verklaard dat belanghebbende plukkers inhuurde en betaalde.
- [de heer] heeft verklaard dat belanghebbende werkzaam was als groenteteler en hem had verzocht een veilingnummer aan te vragen op naam van zijn partner bij de [de veiling].
- [de heer] van [firma] B.V. heeft verklaard dat hij goederen heeft afgeleverd op het adres van belanghebbende en dat belanghebbende de facturen heeft betaald.
- [de heer] van de firma [de heer] heeft verklaard dat belanghebbende gedurende twee à drie jaren goederen heeft gekocht onder de naam [mevrouw]. Dit is de naam van een Poolse vrouw waarmee belanghebbende een tijd heeft samengewoond op het adres [adres] te [woonplaats]. Uit het onderzoek van de sociale recherche is ook gebleken dat belanghebbende, nadat hij weer is samen gaan wonen met zijn ex-echtgenote, de naam van mevrouw [mevrouw] en haar bankpas is blijven gebruiken, ook nadat zij weer terug was gegaan naar Polen.
- [belanghebbende] van de [de veiling] in [woonplaats] heeft verklaard dat hij vanaf 2004 zaken heeft gedaan met belanghebbende.
- Drie medewerkers van [bedrijf] te [woonplaats] hebben verklaard dat belanghebbende frequent groenten afleverde.
- [de heer] van [bedrijf]] heeft verklaard in 2005 een leveringscontract te hebben afgesloten met [de heer], maar dat belanghebbende het woord voerde en als zaakvoerder optrad. Volgens [de heer] werd [de heer] door belanghebbende als stroman gebruikt.
2.5.4. [de heer] heeft verklaard dat hij als zaakvoerder van het tuinbouwbedrijf een contract heeft gesloten met [bedrijf] veilingen en dat belanghebbende alleen als zijn woordvoerder optrad.
2.5.5. De opbrengst van de geveilde goederen werden in het onderhavige jaar door de veilingen op bankrekeningen gestort die niet op naam van belanghebbende stonden maar op naam van [de heer], partner van [de heer] (de [de veiling]) en [de heer] ([bedrijf]).
2.5.6. Bij diverse waarnemingen ter plaatse is door een aantal sociaal rechercheurs in 2005 geconstateerd dat belanghebbende en/of zijn echtgenote werkzaam waren op het land. Daarnaast zijn tijdens de doorzoeking van de woning van belanghebbende diverse bedrijfsmatige attributen aangetroffen. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat hij deze attributen heeft aangeschaft, toen hij zelf nog een bedrijf had, en behouden heeft en dat hij deze attributen heeft uitgeleend aan derden. Nu onder andere drie kisten met peulzaad in de woning van belanghebbende zijn aangetroffen, acht de rechtbank deze stelling niet aannemelijk.
2.6. Gelet op hetgeen in 2.5.1 tot en met 2.5.6 is weergegeven in onderling samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende veel verder gingen dan slechts het bemiddelen namens derden. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende de tuinderijactiviteiten zelf heeft gedreven en dat [de heer] en [de heer] slechts als strofiguren hebben gefungeerd maar de veilinginkomsten feitelijk aan belanghebbende zelf zijn toegevloeid. Gelet op de omvang van de omzet en de werkzaamheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van het drijven van een onderneming. De rechtbank volgt de inspecteur dan ook in zijn subsidiaire stelling dat sprake is van winst uit onderneming.
2.7. Artikel 52 AWR bepaalt dat natuurlijke personen die een bedrijf uitoefenen, gehouden zijn van alles betreffende het bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen daaruit duidelijk blijken. Tussen partijen is niet in geschil is dat belanghebbende geen administratie in de zin van artikel 52 van de AWR heeft bijgehouden. Artikel 27e AWR bepaalt dat de rechtbank alsdan het beroep ongegrond moet verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dat bewijs niet geleverd.
2.8. Wel dient dan nog te worden beoordeeld of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag de inkomsten redelijk heeft geschat en dat geen sprake is van willekeur.
De inspecteur is bij het opleggen van de navorderingsaanslag van de volgende gegevens uitgegaan:
Omzet [de veiling] € 41.666
Omzet [bedrijf] € 32.619
Totaal omzet € 73.985
Huur grond € 3.000
Gem. loonwerk € 705
Gem. diverse kosten € 2.465
Gem. zaad € 717
Totaal kosten € 6.887
Resultaat € 67.098
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat in alle redelijkheid rekening is gehouden met een aantal kosten, door de wel bekende kosten in een bepaald jaar door te trekken naar andere jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur door uit te gaan van de door de veilingen [de veiling] en [bedrijf] uitbetaalde bedragen en door rekening te houden met diverse kosten, in alle redelijkheid het in onderhavige jaar behaalde resultaat heeft geschat. Belanghebbende heeft niet bewezen dat een deel van dat resultaat aan anderen toekwam.
2.9. Aan belanghebbende is een vergrijpboete op grond van artikel 67e van de AWR en paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 opgelegd van € 14.614. De boete is als volgt gemotiveerd: “Door u is uit eigen beweging helemaal geen juiste aangifte inkomstenbelasting ingediend. Aangenomen mag worden dat u op de hoogte is en was van het feit dat men belasting verschuldigd is indien men werkzaamheden verricht tegen een vergoeding of goederen levert tegen een vergoeding. U wist dat de verrichte prestaties niet in dienstbetrekking verricht zijn. U had daarom de plicht om zichzelf te melden als belastingplichtige c.q. belastingschuldige. U heeft dit naar onze mening opzettelijk nagelaten.”.
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat over het onderhavige jaar te weinig belasting is geheven. Belanghebbende heeft immers opzettelijk betalingen van veilingen laten doen op naam van anderen en aldus aan hem toekomende inkomsten aan het zicht van de belastingdienst onttrokken. Derhalve is terecht een boete opgelegd. De hoogte van de boete is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en het beleid terzake.
2.11. Ter zitting is echter komen vast te staan dat belanghebbende op dit moment slechts inkomsten geniet op bijstandsniveau. Gelet op het overwogene in het arrest HR 8 december 1982, nr. 21 363, gepubliceerd in BNB 1983/50 kunnen de financiële omstandigheden van belanghebbende van belang zijn bij zowel de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als bij de beoordeling van de mate waarin een administratieve boete belanghebbende treft. Nu het vaststaat dat belanghebbende niet draagkrachtig is, zal een boete van € 14.614 hem onevenredig hard treffen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de boete te verminderen tot € 250.
2.14. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft en is het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers 07/4731 en 07/4733 als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van dit besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan de helft of € 322 voor onderhavige zaak. Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. Nu belanghebbende procedeert op basis van een toevoeging, wordt ingevolge artikel 8:75, eerste volzin, Awb het bedrag van de kosten betaald aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ [woonplaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.