Home

Rechtbank Breda, 27-11-2008, BG6454, AWB 07-4518

Rechtbank Breda, 27-11-2008, BG6454, AWB 07-4518

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 november 2008
Datum publicatie
10 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6454
Zaaknummer
AWB 07-4518

Inhoudsindicatie

Prematuur beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De omstandigheid dat het beroep niet-ontvankelijk is, ontheft de inspecteur niet van zijn verplichting om uitspraak op bezwaar te doen. Daartegen kan belanghebbende in dat geval beroep instellen. Belanghebbende wordt derhalve niet in zijn procesbelangen geschaad ingeval het onderhavige beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/4518

Uitspraakdatum: 27 november 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 28 april 2006 is aan belanghebbende over het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.208, alsmede bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van € 5.248.

1.2. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 januari 2006, die in een envelop met poststempel 20 januari 2006 is ingekomen bij de inspecteur, bezwaar gemaakt.

1.3. Bij brief van 18 december 2006, bij de rechtbank ingekomen op 21 december 2006, komt belanghebbende in beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de onderhavige aanslag en de daarbij gelijktijdig opgelegde vergrijpboete. Ter zake van de beroepen geregistreerd onder de procedurenummers 06/6221, 07/35, 07/36, 07/37, 07/39 en 07/4518 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota ingediend. Van deze pleitnota is een afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2008 te [woonplaats]. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/6221, 07/35 tot en met 07/39 en 07/4518. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde. Alsmede de inspecteur.

2. Motivering

2.1. Tot op de dag van de zitting heeft de inspecteur geen uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag noch op het bezwaar tegen de boetebeschikking.

2.2. Aan belanghebbende is bij aanslagbiljet met dagtekening 28 april 2006 de onderhavige aanslag opgelegd. Bij brief van 18 januari 2006 is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de aanslag. In het kader van het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 18 december 2006 beroep aangetekend. Gelet op het bepaalde in artikel 25, eerste en tweede lid van de AWR (tekst tot en met 31 december 2007), waarin is bepaald dat de inspecteur binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop doet, was de inspecteur in het onderhavige geval niet in gebreke op het moment dat belanghebbende zijn beroepschrift indiende. Belanghebbendes beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door de inspecteur is dan ook prematuur.

2.3. Het voorgaande brengt met zich mee dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit - in dit geval het niet doen van een uitspraak op het op 18 januari 2006 gedagtekende bezwaarschrift - niet-ontvankelijk is. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. De omstandigheid dat het beroep niet-ontvankelijk is laat onverlet de verplichting van de inspecteur om uitspraak op bezwaar te doen (artikel 6:20, eerste lid, Awb). Daartegen kan belanghebbende in dat geval dan binnen zes weken beroep instellen. Belanghebbende wordt derhalve niet in zijn procesbelangen geschaad ingeval het onderhavige beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.4. Op grond van het vorenoverwogene moet beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.