Home

Rechtbank Breda, 25-11-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3870 ECLI:NL:RBBRE:2008:4293 BG6950, AWB 07/1356

Rechtbank Breda, 25-11-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:3870 ECLI:NL:RBBRE:2008:4293 BG6950, AWB 07/1356

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 november 2008
Datum publicatie
15 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6950
Zaaknummer
AWB 07/1356

Inhoudsindicatie

WEVAB

Belanghebbende exploiteerde een boomkwekerij en heeft zijn (bedrijfs)woning, bedrijfsloods (allebei met ondergrond) en een perceel cultuurgrond verkocht. Deze onroerende zaken rekende hij tot zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. In geschil is of de landbouwvrijstelling van toepassing is.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende met de door hem genoemde transactie van vergelijkbare grond voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WEVAB van de cultuurgrond gelijk is aan de WEV. Dit is niet het geval voor het woningperceel en het bedrijfsperceel. De rechtbank volgt daarin de inspecteur en oordeelt dat de WEVAB lager is dan de WEV. De landbouwvrijstelling is alleen van toepassing op de cultuurgrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1356

Uitspraakdatum: 25 november 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 19 maart 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 178.433.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 149.700;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.127, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1 Belanghebbende heeft de volgende onroerende zaken tot zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen gerekend. De woning met garage en de daarbij behorende ondergrond en tuin (1.300 m², hierna: het woningperceel), de ondergrond van de garage en de bedrijfsloods en het overige bedrijfserf (1.100 m², hierna: het bedrijfserf) en een perceel aangrenzende grond van 4.960 m² (hierna: de cultuurgrond). Deze onroerende zaken bevinden zich op het adres [adres] te [woonplaats].

2.2 Belanghebbende had deze onroerende zaken in gebruik bij de uitoefening van de boomkwekerij, die hij samen met zijn zoon in maatschapverband exploiteerde. Deze zaken heeft hij per 31 december 2002 overgedragen aan zijn zoon, die de boomkwekerij vanaf deze overdrachtsdatum als eenmanszaak heeft voortgezet. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2002 op de behaalde boekwinsten op het woningperceel, het bedrijfserf en de cultuurgrond, de landbouwvrijstelling toegepast.

2.3 De inspecteur heeft tot de belastbare winst van belanghebbende onder andere gerekend een boekwinst van € 17.984 die betrekking heeft op de overdracht van de woning. Tijdens de loop van deze procedure hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat deze boekwinst € 12.051 bedraagt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient daarom te worden verminderd met € 5.933 en het beroep is daarom in zoverre al gegrond.

2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de prijs die belanghebbende en zijn zoon zijn overeengekomen lager is dan de waarde in het economische verkeer (hierna: de WEV) en ook lager is dan de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: de WEVAB), die de inspecteur heeft vastgesteld. Partijen zijn het er over eens dat de WEV van het woningperceel € 135.000, van het bedrijfsperceel € 35.000 en van de cultuurgrond € 60.000 (in totaal: € 230.000) bedraagt.

2.5 Tussen partijen is nog in geschil of de boekwinst op het woningperceel, het bedrijfserf en de cultuurgrond is vrijgesteld op grond van artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Belanghebbende is van mening dat de WEV van het woningperceel, het bedrijfserf en de cultuurgrond gelijk is aan de door belanghebbende voorgestane WEVAB, waardoor de boekwinst geheel is vrijgesteld op grond van artikel 3.12 van de Wet IB 2001. De inspecteur is echter van mening dat de WEVAB van het woningperceel € 55.000, van het bedrijfserf € 15.000 en van de cultuurgrond € 37.200 (in totaal: € 107.200) bedraagt, waardoor het verschil tussen de WEV en de WEVAB (€ 122.800), tot de belastbare boekwinst van belanghebbende behoort.

2.6 De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 29 januari 1997, nummer 31 938 (BNB 1997/104), over de WEVAB in rechtsoverweging 3.9 het volgende bepaald

(…)onder de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming van de ondergrond van de opstallen dient te worden verstaan de waarde in het economische verkeer van de ondergrond bij voortzetting van de aanwending van de opstallen in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf. Anders dan middel 1 betoogt, staat aan een dergelijke (hypothetische) waardebepaling niet in de weg de omstandigheid dat de betreffende opstallen en daarmee vergelijkbare, in dezelfde gemeente gelegen opstallen ook buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf mogen worden aangewend (…).

2.7 De WEVAB wordt dus bepaald in de veronderstelling dat belanghebbende zijn onroerende zaken ter verkoop enkel aanbiedt aan personen die op deze plaats een boomkwekerij of een ander agrarisch bedrijf willen beginnen. De inspecteur heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane WEVAB van € 107.200 een taxatierapport overgelegd. Belanghebbende heeft ook een taxatierapport overgelegd waarbij de WEVAB op dezelfde waarde als de WEV (€ 230.000) wordt bepaald.

2.8 Belanghebbende heeft gesteld dat boomkwekers bereid zijn dezelfde prijs te betalen voor deze onroerende zaken als personen die daar geen boomkwekerij willen exploiteren.

Belanghebbende beroept zich hierbij op een uitzondering op het algemene uitgangspunt dat de prijs van een onroerende zaak lager zal zijn naarmate de kring van potentiële kopers kleiner is. Hij stelt immers dat de waarde gelijk is zowel in de situatie dat alleen boomkwekers als potentiële kopers aangemerkt kunnen worden, als in de situatie dat ook anderen dan boomkwekers als gegadigden kunnen worden aangemerkt. Bovendien is het belanghebbende die zich beroept op de toepassing van een vrijstelling van belasting. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de bewijslast van de stelling dat de WEV gelijk is aan de WEVAB, en daarmee de bewijslast van de door belanghebbende voorgestane waarde, op belanghebbende rust.

2.9 Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende twee verkooptransacties aangedragen van in de omgeving van de onderhavige onroerende zaken gelegen boomkwekerijbedrijven.

2.9.1. Belanghebbende heeft als eerste vergelijkingsobject aangedragen de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [woonplaats]. De inspecteur heeft gesteld dat dit geen vergelijkbare zaak is omdat sprake is van woonhuis met ondergrond, berging, zwembad en tuin en op dat adres geen boomkwekerij wordt uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde weerspreking door de inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit object vergelijkbaar is met de onderhavige onroerende zaak.

2.9.2. De tweede transactie die belanghebbende ter vergelijking heeft aangevoerd betreft de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [woonplaats]. Deze onroerende zaak werd in augustus 2004 verkocht voor € 462.000. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift vermeld dat die prijs als volgt is uitgesplitst:

- Opstal woning € 115.000

- Ondergrond woning (500m²) 50.000

- Bedrijfsgebouwen (opstal) 95.000

- Erfverharding 10.000

- Ondergrond bedrijfsgebouwen, erf en cultuurgrond 1.58.00 ha. 185.000

- Roerende zaken 7.000

Totaal € 462.000

Belanghebbende heeft hierbij aangegeven, hetgeen de inspecteur niet heeft weersproken, dat dit complex geschikt is voor een boomkweker. De inspecteur heeft aangegeven dat uit deze gegevens niet kan worden opgemaakt dat de conclusie van belanghebbende, dat de prijs voor de ondergrond van de woning € 100 per m² bedraagt, juist is.

2.10 Partijen verschillen niet van mening over het feit dat het voor een boomkweker niet noodzakelijk is dat zijn woning en bedrijfserf in de nabijheid van de cultuurgrond liggen. De cultuurgrond is dus afzonderlijk van de woning en het bedrijfserf bruikbaar. De rechtbank volgt partijen hier in en zal daarom de waarde van de cultuurgrond enerzijds (punt 2.11) en de waarde van het woonperceel en het bedrijfserf anderzijds (punten 2.12 en 2.13) beoordelen.

2.11 Uit de uitsplitsing van de transactie van het in punt 2.9.2. door belanghebbende aangevoerde vergelijkingsobject blijkt dat die verkoper voor de grond (1.58.00m ha) een prijs heeft ontvangen van € 185.000. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op dit punt daarmee voldoende heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast van de WEVAB van de cultuurgrond. Uitgaande van die prijs acht de rechtbank de door belanghebbende voorgestane WEVAB van € 60.000 voldoende onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij nog in overweging dat de inspecteur geen vergelijkbare transactie(s) van boomkwekerijen heeft aangedragen, maar van bouwland, een melkveebedrijf, een kastuinbouwbedrijf. Ten aanzien van boomkwekerijen heeft de inspecteur (minnelijke) taxaties overgelegd. De rechtbank laat deze buiten beschouwing, aangezien voor een juiste vergelijking slechts gerealiseerde transacties van boomkwekerijen relevant zijn. Een (minnelijke) taxatie geeft evenmin voldoende aanknopingspunten om daaruit de WEVAB af te kunnen leiden. De rechtbank stelt de WEVAB van de cultuurgrond van belanghebbende vast op € 60.000.

2.12 Niet in geschil is dat deze woning door de ligging en de oppervlakte van de daarbij behorende grond (2.400 m²) tevens geschikt is voor bewoning door particulieren die in een buitengebied willen wonen. Partijen hebben aangegeven dat de gemeente feitelijk gedoogt dat particulieren wonen in woningen die volgens het bestemmingsplan bestemd zijn voor gebruik door agrarische ondernemers. De rechtbank acht aannemelijk dat een boomkweker niet in zijn hoedanigheid als ondernemer, maar wel in zijn hoedanigheid als particulier, bereid is de WEV te betalen voor de woning, het woningperceel en het bedrijfserf. Nu, zoals in punt 2.10 is overwogen, vanuit bedrijfsoverwegingen niet noodzakelijk is dat een boomkweker woont bij het perceel grond waar hij de bomen kweekt, is de prijs die een boomkweker bereid is te betalen voor de woning en bedrijfsopstallen met het erf derhalve niet de WEVAB maar de WEV.

2.13 Het onder punt 2.12 overwogene neemt niet weg dat er agrarische ondernemers kunnen zijn die de woning met bedrijfsopstallen en ondergrond zouden willen kopen in verband met hun agrarische onderneming niet zijnde een boomkwekerij. Voor het vaststellen van de WEVAB van het woonerf en het bedrijfsperceel van belanghebbende moet worden uitgegaan van een denkbeeldige markt waarbij ook deze agrariërs potentiële kopers zijn. De inspecteur heeft de WEVAB van het woonperceel en het bedrijfserf in die situatie bepaald en gemotiveerd door middel van het taxatierapport van een rijkstaxateur, dat tot de gedingstukken behoort. Belanghebbende heeft de daarin vastgestelde WEVAB niet weersproken. De WEVAB voor het woonperceel en het bedrijfserf is door de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, dan terecht bepaald op € 55.000 respectievelijk € 15.000.

2.14 Samenvattend is, naar het oordeel van de rechtbank, de vrijstelling van artikel 3.12 van de Wet IB 2001 alleen van toepassing op de behaalde winst op de cultuurgrond tot een bedrag van € 22.800. De winst op het woningperceel en het bedrijfserf (gezamenlijk € 100.000) is niet vrijgesteld en behoort tot het belastbaar inkomen uit werk en woning zodat dat nu moet worden verlaagd met € 28.733 (€ 5.933 plus € 22.800).

2.15 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en beslist als hiervoor is vermeld.

2.16 De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.127 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. N. van Duijn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.