Home

Rechtbank Breda, 15-02-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:478 BK8543, AWB 06/3609

Rechtbank Breda, 15-02-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:478 BK8543, AWB 06/3609

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 februari 2008
Datum publicatie
7 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BK8543
Zaaknummer
AWB 06/3609

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3609

Uitspraakdatum: 15 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[naam], statutair gevestigd te [plaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor [Breda], verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 6 juli 2006 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar voor de jaren 2000 en 2001 opgelegde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar [naam] en de gemachtigde [naam], verbonden aan [kantoor], alsmede namens de inspecteur, [naam]

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar alsmede de navorderingsaanslagen;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

-wijst het verzoek om schadevergoeding af;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1. De rechtbank heeft op 5 juli 2007 de zaak geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijke inlichtingen te verschaffen aan de rechtbank. De vervolgens met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 1986, nr. 23.134, gepubliceerd in BNB 1986/203, zou volgen dat dan uitsluitend schriftelijk uitspraak kan worden gedaan. De rechtbank vindt echter mede gelet op de betrekkelijke eenvoud van de zaak en de omstandigheid dat partijen daardoor niet in hun belang worden getroffen om redenen van proceseconomie aanleiding desalniettemin mondeling uitspraak te doen.

2.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 12.700, en voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.741.

2.3. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 juni 2006 voornoemde navorderingsaanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.

2.4. Nu de inspecteur ter zitting zijn standpunten dat sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw op grond waarvan navordering gerechtvaardigd is, heeft ingetrokken is thans niet langer in geschil dat de bestreden uitspraken en navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd. Het geschil betreft, naar partijen ter zitting van 5 juli 2007 uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de integrale proceskosten.

2.5. Belanghebbende stelt –kort weergegeven- dat op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) de inspecteur moet worden veroordeeld tot vergoeding van de werkelijke kosten gemaakt in de voorfase, tijdens het boekenonderzoek en in de bezwaar- en de beroepsfase, omdat de onderhavige procedure volstrekt onnodig is en enkel is veroorzaakt door de manier van handelen van de inspecteur. Bij brief van 9 juli 2007 heeft de gemachtigde van belanghebbende een gespecificeerd overzicht overgelegd van de in de voorfase en bezwaar- en beroepsfase verrichte werkzaamheden in verband met de onderhavige navorderingsaanslagen, de daaraan bestede tijd en de aan belanghebbende gedeclareerde bedragen.

2.6. De inspecteur heeft hierop bij brief van 26 juli 2007 gereageerd. De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat vergoeding van proceskosten achterwege moet blijven, nu belanghebbende in redelijkheid geen kosten had hoeven maken in verband met het inroepen van een externe adviseur voor het voeren van de gehele procedure. De directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende, die een belastingadviesbureau exploiteert, is immers zelf fiscaal-jurist en voert regelmatig belastingprocedures namens cliënten. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat, indien de rechtbank besluit tot een vergoeding van proceskosten, deze vergoeding forfaitair moet worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, van het Besluit.

2.7. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt hierbij op dat het inroepen van rechtsbijstand door belanghebbende in de beroepsfase in redelijkheid is geschied. Nu het bezwaar van belanghebbende was afgewezen, is het inschakelen van een externe adviseur in het onderhavige geval niet onredelijk, ook niet nu de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende zelf als belastingadviseur wellicht enige proceservaring heeft.

2.8. Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten gemaakt in de bezwaarfase op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking. Immers, de bezwaarschriften zijn door belanghebbende zelf, in de persoon van haar directeur-grootaandeelhouder, ingediend en de daaraan verbonden kosten zijn niet als kosten die voor vergoeding in aanmerking komen genoemd in artikel 1 van het Besluit.

2.9. Aan belanghebbendes verzoek om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten, wordt niet tegemoet gekomen, nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk zijn geworden op grond waarvan kan worden afgeweken van het in artikel 2, eerste lid, van het Besluit, bedoelde tarief. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd is, tegenover de betwisting door de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, en daarom daartoe onvoldoende.

2.10. De rechtbank wijst belanghebbendes verzoek om vergoeding van andere kosten dan die van bezwaar en beroep zoals hiervoor bedoeld, af. Deze kosten kunnen enkel in aanmerking voor vergoeding komen indien zij op grond van artikel 8:73, eerste lid van de Awb, kunnen worden aangemerkt als voor vergoeding in aanmerking komende geleden schade. Ingevolge het genoemd artikel 8:73, eerste lid, kan de rechtbank, indien het beroep gegrond wordt verklaard en indien daarvoor gronden zijn, de Staat veroordelen tot vergoeding van de schade die belanghebbende lijdt. Voorzover de kosten het WOB-verzoek betreffen is de rechtbank van oordeel dat die kosten in een zodanig ver verwijderd verband staan met de handelingen van de inspecteur, het instellen van een boekenonderzoek dan wel het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen, dat die kosten niet kunnen worden aangemerkt als zijnde een gevolg van dat handelen in de zin van genoemd eerste lid van artikel 8:73. Voorzover het verzoek ziet op kosten die zijn gemaakt in de periode voordat de navorderingsaanslagen zijn opgelegd merkt de rechtbank op dat de navorderingsaanslagen dan niet kunnen worden aangemerkt als schadeveroorzakende besluiten in de zin van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb. Nu geen andere schade is gesteld wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

2.11. Op grond van al het vorenstaande is beslist als hiervoor vermeld.

Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en mr. A.J. Kromhout, rechters, op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 februari 2008

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.