Home

Rechtbank Breda, 27-02-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:653 ECLI:NL:RBBRE:2008:1820 BM5850, 07/134

Rechtbank Breda, 27-02-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:653 ECLI:NL:RBBRE:2008:1820 BM5850, 07/134

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 februari 2008
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BM5850
Zaaknummer
07/134

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/134

Uitspraakdatum: 27 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres] Ltd, statutair gevestigd te Burgas (Bulgarije), eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 4 december 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van ƒ 122.172 (aanslagnummer [aanslagnummer]), alsmede de bij beschikking opgelegde boete van ƒ 20.129.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [directeur] namens belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, mr. drs. [gemachtigde], verbonden aan Fiscaal Advieskantoor Gerards & Loefen te Roermond, alsmede, namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar een bedrag van ƒ 178.500 heeft ontvangen van [onderneming B] B.V.

2.2. Belanghebbende stelt dat de in 2.1 genoemde ontvangst niet tot haar omzet behoort, maar tot de omzet van [onderneming H], de onderneming van de moeder van de directeur/grootaandeelhouder van belanghebbende.

2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is de in 2.2 genoemde stellingname van belanghebbende een dusdanig van de normale gang van zaken afwijkende toestand dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat het in 2.1 genoemde bedrag in het onderhavige jaar niet tot haar omzet behoort.

2.4. De rechtbank overweegt dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. De rechtbank neemt daarbij met name in aanmerking dat in het jaar 2001 drie facturen door [onderneming B] B.V. zijn uitgereikt, ter zake van soortgelijke werkzaamheden, waarbij belanghebbende de op deze facturen genoemde bedragen wél tot haar omzet heeft gerekend, terwijl ook deze facturen op naam van [onderneming H] zijn gesteld.

2.5. Voorts stelt belanghebbende dat als genoemd bedrag van ƒ 178.500 in het onderhavige jaar tot haar omzet moet worden gerekend, eveneens de op die omzet betrekking hebbende kosten in aanmerking moeten worden genomen. Belanghebbende heeft het bedrag aan kosten niet gekwantificeerd.

2.6. De inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag een bedrag van ƒ 56.328 aan kosten toegerekend aan het bedrag aan omzet van ƒ 178.500.

2.7. Belanghebbende, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, maakt tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk dat aan betreffende omzet van ƒ 178.500 meer aftrekbare kosten zijn toe te rekenen dan het in 2.6 genoemde bedrag van ƒ 56.328.

2.8. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van verzwegen omzet. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende deze omzet niet heeft aangegeven om daarover geen belasting te hoeven betalen, zodat sprake is van opzet. De boete van 50% is dan ook, ingevolge artikel 67e van de AWR juncto paragraaf 25, lid 3, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, terecht opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de boete van ƒ 20.129, zowel in absolute zin als in relatieve zin, passend en geboden is.

2.9. De kennisgeving van de boete is gedagtekend 30 september 2005. Tussen deze datum en de datum van de onderhavige uitspraak zijn meer dan twee jaar verstreken zodat volgens vaste rechtspraak sprake kan zijn van een zogeheten undue delay. De rechtbank ziet echter geen aanleiding de boete in dit verband te matigen omdat belanghebbende, ondanks herhaalde toezegging, door de inspecteur opgevraagde stukken niet heeft toegezonden waardoor een aanzienlijk deel van het verstrijken van de termijn tussen 30 september 2005 en 27 februari 2008 aan het toedoen van belanghebbende is te wijten.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2008 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 04 maart 2008

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.