Home

Rechtbank Breda, 10-07-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:2527 BM5862, 07/1199

Rechtbank Breda, 10-07-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:2527 BM5862, 07/1199

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 juli 2008
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BM5862
Zaaknummer
07/1199

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht,

meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1199

Uitspraakdatum: 10 juli 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 9 februari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede de gelijktijdig bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 42.439.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, drs. [gemachtigde]. De gemachtigde van belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boete betreft;

- vermindert de boete tot € 21.219;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende drijft sinds 1 augustus 2000 een eenmanszaak onder de handelsnaam [naam eenmanszaak]. De activiteiten bestaan uit de exploitatie van een autosloopbedrijf en de handel in ferro en non-ferro metalen.

2.2.Uit derdenonderzoek is gebleken dat belanghebbende in 2004 autowrakken en, incidenteel, schroot heeft geleverd [onderneming E] BV voor een bedrag van in totaal € 183.809,90. Omdat [onderneming E] BV niet rechtstreeks met belanghebbende zaken wilde doen, heeft zij de ter zake van deze leveringen te betalen bedragen van in totaal € 183.809,90 overgemaakt aan [onderneming M] BV ([onderneming M]). [onderneming M] heeft de bedragen doorbetaald, na aftrek van een provisie van € 0,02 per kg. In totaal heeft [onderneming M] € 159.319 contant aan belanghebbende uitbetaald. Dit bedrag is door belanghebbende niet als inkomsten geboekt.

2.3.Tevens is uit derdenonderzoek gebleken dat belanghebbende in 2004 17 maal (non) ferro metalen heeft geleverd aan [onderneming H] BV voor een bedrag van in totaal € 82.421,30. Ter zake van leveringen heeft belanghebbende een bedrag van € 59.061,50 als inkomsten geboekt. Een bedrag van € 23.359 is niet als inkomsten geboekt.

2.4.In de aangifte 2004 heeft belanghebbende een bedrag van € 623 negatief aangegeven als inkomsten uit overige werkzaamheden. Het bedrag ziet op de opbrengsten uit haar onderneming. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.021 negatief.

2.5.Bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar heeft de inspecteur de inkomsten uit overige werkzaamheden geherkwalificeerd als winst uit onderneming en de post gecorrigeerd met de onder 2.2. en 2.3. genoemde bedragen van in totaal € 182.678 (€ 159.319 en € 23.359). De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 182.055 en een vergrijpboete vastgesteld van 50% van de door deze correctie verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, ofwel € 42.439.

2.6. In geschil is de vraag of de inspecteur met recht omkering van de bewijslast heeft gesteld en de winst uit onderneming, en daarmee de aanslag, tot een juist bedrag heeft vastgesteld. Tevens is in geschil de boete.

2.7. Uit de administratie van belanghebbende blijkt een omzet van (afgerond) € 129.467. Belanghebbende heeft een omzet van € 182.678 niet in haar administratie verantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aldus niet voldaan aan de op grond van artikel 52, eerste lid, van de AWR op haar rustende verplichting om op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensbescheiden op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De administratie klopt niet aangezien een aanzienlijk deel van de omzet daarin niet is verantwoord. De aan die omzet ten grondslag liggende bescheiden, zoals afleverbonnen en bescheiden betreffende de betalingen, ontbreken eveneens.

2.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 27e AWR, het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De rechtbank acht de gebreken in de administratie voldoende zwaarwegend voor deze sanctie van omkering (verzwaring en verschuiving) van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet betwist dat haar omzet niet enkel bestaat uit de in de administratie geboekte verkopen. En belanghebbende is er niet geslaagd aan te tonen dat bij de winstbepaling rekening zou moeten worden gehouden met inkoopkosten ten bedrage van 80% van de verkoopwaarde. De stelling van belanghebbende dat een en ander uit branchegegevens zou volgen, is daartoe onvoldoende. Voor haar stelling dat zij bedragen niet als inkomsten heeft verantwoord omdat deze niet door haar zijn ontvangen maar door haar partner, [naam partner], heeft belanghebbende geen enkel bewijs bijgebracht.

2.9.De inspecteur heeft de winst van belanghebbende herrekend op basis van de bij de onder 2.2. en 2.3. genoemde afnemers en tussenpersoon van belanghebbende in de administratie van deze derden aangetroffen betalingen aan belanghebbende. Hij heeft geen rekening gehouden met inkoopkosten, enerzijds omdat de omzet zou kunnen voortkomen uit wel geboekte inkopen en anderzijds omdat de niet-geboekte verkopen voornamelijk bestonden uit autowrakken die eerst waren ontdaan van alle herverkoopbare onderdelen en de eventuele inkoopkosten uit die – naar hij vermoedt ook niet geboekte – onderdelenverkopen de inkoopprijs zouden dekken. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aldus tot een redelijke benadering van de omzet en winst van belanghebbende in 2004 is gekomen.

2.10. Voor de vergrijpboete geldt niet de omkering van de bewijslast, zoals die geldt voor het vaststellen van het inkomen en de omzet. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangetroffen bij belanghebbende en de onder 2.2. en 2.3. genoemde derdenonderzoeken heeft bewezen dat belanghebbende aanzienlijk minder omzet in haar administratie heeft geboekt dan in werkelijkheid is behaald. De rechtbank acht daarmee voldoende bewezen dat belanghebbendes administratie geen juiste weergave vormde van haar werkelijke winst en dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Gelet op de omstandigheden dat de onderneming inmiddels failliet is en dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan door toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast, acht de rechtbank een boete van € 21.219, overeenkomend met 25% van het bedrag aan belasting dat als gevolg van de onjuiste aangifte niet zou zijn geheven indien de inspecteur de aangifte niet zou hebben gecorrigeerd, een passende en ook geboden sanctie voor het vergrijp dat is begaan.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.12. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2008 door mr.drs. G.H.C. Blommers, voorzitter,

mr. A.F.M.Q. Beukers - van Dooren en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14-07-2008

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.