Rechtbank Breda, 29-05-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:1757 ECLI:NL:RBBRE:2008:3257 BQ8731, 07/4295
Rechtbank Breda, 29-05-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:1757 ECLI:NL:RBBRE:2008:3257 BQ8731, 07/4295
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 29 mei 2008
- Datum publicatie
- 22 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BQ8731
- Zaaknummer
- 07/4295
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4295
Uitspraakdatum: 29 mei 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 6 september 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 alsmede de daarbij opgelegde vergrijpboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maarheeze, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende dreef in de periode van 1 januari 2000 tot en met 2 oktober 2001 (hierna: de onderhavige periode) een uitzendbureau in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [uitzendbureau]. Op 3 oktober 2001 is deze onderneming door belanghebbende ingebracht in [uitzendbureau] B.V. Op 1 maart 2002 is [account manager] als account manager in dienst getreden bij laatstgenoemde vennootschap.
2.2.Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende is onder meer vast komen te staan dat belanghebbende illegalen en asielzoekers te werk stelde waarbij hij voor de registratie van de gewerkte uren gebruik maakte van identiteitsbewijzen en sofinummers van andere personen (hierna: niet-werkers). Daarnaast is vast komen te staan dat belanghebbende de lonen op twee manieren uitbetaalde. De eerste manier hield in dat belanghebbende het nettoloon overmaakte op het bankrekeningnummer van een niet-werker, dat deze niet-werker het nettoloon contant terugbetaalde aan belanghebbende en dat belanghebbende degene die feitelijk had gewerkt vervolgens met dit geld contant uitbetaalde. Deze kasontvangsten- en uitgaven zijn door belanghebbende niet geboekt. De tweede manier hield in dat belanghebbende het nettoloon direct uitbetaalde aan degene die feitelijk gewerkt had. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor valsheid in geschrifte en het witwassen van drugsgeld.
2.3.Naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 142.745 en een vergrijpboete van € 142.745 (100%). De naheffingsaanslag is gebaseerd op de lonen die belanghebbende heeft geboekt op de namen van de niet-werkers en is berekend met toepassing van het anoniementarief als bedoeld in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). De inspecteur heeft daarbij rekening gehouden met de door belanghebbende ingehouden en afgedragen loonheffing over het onderhavige tijdvak. De inspecteur heeft het nageheven bedrag over het jaar 2001 beperkt tot de periode waarin het uitzendbureau door belanghebbende werd gedreven.
2.4.Op grond van artikel 52 van de AWR zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit blijken. Belanghebbende is administratieplichtige. Gelet op de in 2.2 genoemde feiten is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Uit de (loon)administratie van belanghebbende kan immers niet worden opgemaakt welke personen door belanghebbende feitelijk te werk werden gesteld en in de kasadministratie ontbreken diverse boekingen. Op grond van het bepaalde in artikel 27 e, onderdeel a, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep dan ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
2.5.De rechtbank is van oordeel dat de door de inspecteur gehanteerde uitgangspunten en gemaakte berekeningen (waaronder de toepassing van artikel 31 van de Wet) niet onredelijk zijn. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat er over het onderhavige tijdvak nog geen sprake was van de onder 2.2 genoemde feiten. Tijdens zijn verhoor op 5 april 2004 heeft belanghebbende een aantal namen genoemd van niet-werkers. Daarbij heeft hij tevens aangegeven dat sommigen van deze personen in 2002 en 2003 wel daadwerkelijk te werk zijn gesteld. Uit het ter zake opgemaakte proces verbaal volgt: ‘De rest van bovengenoemde personen hebben nooit werkzaamheden voor [uitzendbureau] verricht.’ Tijdens zijn verhoor op 31 maart 2004 heeft [account manager] een aantal namen genoemd van niet-werkers. Uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal volgt: ‘Zij hebben dus nooit gewerkt voor [uitzendbureau], zij staan slechts op de loonlijst.’ Ter zitting heeft de inspecteur geloofwaardig verklaard dat [account manager] tijdens zijn verhoor op 1 april 2004 heeft verklaard dat de kasadministratie ook vóór zijn indiensttreding een puinhoop was. De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen geconcludeerd kan worden dat de niet-werkers in 2000 en 2001 inderdaad geen werkzaamheden hebben verricht en dat de kasadministratie in het onderhavige tijdvak inderdaad niet sluitend was. De door belanghebbende ter zitting gegeven verklaring acht de rechtbank gezien de inhoud van de processen-verbaal ongeloofwaardig.
2.6.Ingevolge artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet is de inhoudingsplichtige gehouden de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: WID), alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen. Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 stelt de inhoudingsplichtige zodra de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt diens identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de WID en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie. Ingeval de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet en zijn identiteit niet is vastgesteld en opgenomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet, is het anoniementarief van artikel 26b van de Wet van toepassing. Niet gebleken is dat ten aanzien van diegenen die feitelijk te werk zijn gesteld, een afschrift van een geldig identiteitsbewijs in de loonadministratie was opgenomen. Ten aanzien van die personen is derhalve niet aan de eisen van artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet voldaan. Met betrekking tot deze personen is, gelet op het voorgaande, terecht het anoniementarief toegepast.
2.7.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, met hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, laat staan doen blijken, dat hij over het onderhavige tijdvak correcte aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen heeft ingediend.
2.8.De inspecteur heeft aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd op grond van artikel 67f van de AWR. Op grond van dit artikel kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan de opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de belasting, welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, (gedeeltelijk) niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. De bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid van opzet en grove schuld berust bij de inspecteur.
2.9.Gezien de onder 2.2 genoemde feiten is de rechtbank van oordeel dat het aan belanghebbendes opzet te wijten is dat de belasting welke op aangifte had moeten worden betaald of afgedragen niet is betaald. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de werkwijze van belanghebbende zodanig listig is, dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden die een boete van 100% rechtvaardigen. De rechtbank acht de opgelegde boete in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en is van oordeel dat de boete, zowel absoluut als relatief, passend en geboden is. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om de boete wegens het overschrijden van de redelijke termijn te verminderen, nu deze overschrijding mede door belanghebbende is veroorzaakt. Zo heeft belanghebbende een paar maal om inzage verzocht en is de zaak op verzoek van belanghebbende aangehouden in afwachting van de strafzaak die tegen hem liep.
2.10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2008 door mr. A.J. Kromhout, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 juni 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.