Home

Rechtbank Breda, 30-12-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:4191 ECLI:NL:RBBRE:2008:4314 BQ8770, 08/2312

Rechtbank Breda, 30-12-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:4191 ECLI:NL:RBBRE:2008:4314 BQ8770, 08/2312

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 december 2008
Datum publicatie
22 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BQ8770
Zaaknummer
08/2312

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2312

Uitspraakdatum: 30 december 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 11 april 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2008 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag en de boete;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende exploiteert een beautysalon en geniet inkomsten uit prostitutie. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.

2.2. Belanghebbende heeft de jaarstukken voor het onderhavige jaar laten opmaken door [onderneming X]. Deze jaarstukken zijn in maart 2007 opgemaakt. Uit de jaarstukken volgt voor het onderhavige jaar een omzet van € 13.191, te weten:

Omzet beautysalon € 5.660

Omzet overige diensten 6.214

11.874

BTW KOR 1.317

13.191

2.3.Op 9 augustus 2007 zijn nogmaals jaarstukken voor het onderhavige jaar opgemaakt, ditmaal door [persoon X] (hierna: [persoon X]). Uit deze stukken volgt een omzet van € 58.416,81, te weten:

Omzet beautysalon € 18.400,00

Omzet overige diensten 40.016,81

58.416,81

2.4.Met dagtekening 4 september 2007 heeft [persoon X] op naam van belanghebbende door middel van een ‘suppletieformulier omzetbelasting’ een verzoek tot het opleggen van een naheffingsaanslag ingediend (hierna: suppletieverzoek). Uit dit formulier volgt een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 8.653. De verschuldigde omzetbelasting is daarbij berekend aan de hand van de omzet zoals weergeven in de onder 2.3 bedoelde jaarstukken.

2.5.Naar aanleiding van en conform het ingediende suppletieverzoek heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is tevens een verzuimboete van 5% opgelegd.

2.6.Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag en de boete ten onrechte zijn opgelegd. Zij heeft daartoe het volgende verklaard. Belanghebbende was voornemens te verhuizen naar een nieuwe huurwoning. Zij verwachtte op deze locatie een aanzienlijk hogere omzet te kunnen realiseren. Om te kunnen inschatten welke financiële en fiscale gevolgen dit met zich mee zou brengen, heeft zij [persoon X] de opdracht te gegeven een en ander voor haar uit te rekenen op basis van door haar verstrekte fictieve cijfers. Volgens belanghebbende had [persoon X] geen volmacht om een suppletieverzoek in te dienen. In dat kader heeft belanghebbende een advocaat ingeschakeld, te weten [advocaat] (hierna: [advocaat]).[persoon X] heeft uiteindelijk aangegeven dat het indienen van het suppletieverzoek op een misverstand tussen hem en belanghebbende berustte.

2.7.Tot de gedingstukken behoren twee kasboeken over het onderhavige tijdvak die door belanghebbende worden aangeduid als het ‘originele kasboek’ en het ‘pro forma-kasboek’. Vaststaat dat [persoon X] zijn cijfers op basis van laatstgenoemd kasboek heeft opgemaakt. Dit kasboek is volgens belanghebbende fictief nu daarin omzet en kosten zijn vermeld op dagen dat zij niet gewerkt kan hebben. Ter onderbouwing zijn onder andere nota’s overgelegd waaruit blijkt dat belanghebbende op enkele van die dagen een tandartsbehandeling heeft ondergaan.

2.8. Gezien de uitgebreidheid en de gedetailleerdheid van de door [persoon X] opgemaakte stukken, acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende [persoon X] slechts heeft verzocht de cijfermatige gevolgen van haar voorgenomen verhuizing weer te geven. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat in de correspondentie tussen [persoon X] en [advocaat] zowel door [persoon X] als [advocaat] herhaaldelijk wordt gesproken over ‘de jaarrekening(en)’.

2.9.Voorts acht de rechtbank niet relevant dat het indienen van het suppletieverzoek kennelijk op een misverstand berustte. Dit brengt immers niet met zich mee dat belanghebbende de in dat verzoek aangeven belasting niet verschuldigd zou kunnen zijn.

2.10.Uit hetgeen in 2.8 en 2.9 is overwogen, kan evenwel niet zonder meer worden geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De bewijslast omtrent de juistheid van de naheffingsaanslag ligt bij de inspecteur. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag uitsluitend en zonder nader onderzoek gebaseerd op het ingediende suppletieverzoek. Evenmin heeft de inspecteur in de bezwaarfase de door belanghebbende aangedragen argumenten aan een nader onderzoek onderworpen. Uitgaande van hetgeen in 2.7 is vermeld, acht de rechtbank aannemelijk dat het ‘pro forma-kasboek’ niet de werkelijkheid weergeeft. Dit brengt met zich mee dat de daarop gebaseerde jaarrekening en het ingediende suppletieverzoek ook niet juist kunnen zijn. De stelling van de inspecteur dat het originele kasboek ook niet met de werkelijkheid strookt, kan daar niet aan af doen. Het originele kasboek ligt namelijk niet ten grondslag aan de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft daarnaast gesteld dat de omzet en winst zoals vermeld in de jaarstukken van [onderneming X] niet kunnen kloppen, nu belanghebbende daarmee onmogelijk in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Met deze stelling bewijst de inspecteur echter geenszins dat de naheffingsaanslag op een juist bedrag is vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, zodat zij de naheffingsaanslag en boete heeft vernietigd.

2.11.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu niet is gebleken dat belanghebbende in de bezwaarfase om een kostenvergoeding heeft verzocht, kent de rechtbank enkel een kostenvergoeding toe voor de beroepsprocedure. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu de zaken van belanghebbende onder procedurenummers 08/2311 en 08/2312 samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3 van dit Besluit, heeft de rechtbank in ieder van die zaken een proceskostenvergoeding van € 322 toegekend.

Deze uitspraak is gedaan op 30 december 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 januari 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.