Home

Rechtbank Breda, 05-02-2009, BH6948, AWB 08/519

Rechtbank Breda, 05-02-2009, BH6948, AWB 08/519

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
5 februari 2009
Datum publicatie
20 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BH6948
Zaaknummer
AWB 08/519

Inhoudsindicatie

Belanghebbende laat een uit het buitenland afkomstige auto in Nederland registreren en doet gelijktijdig aangifte BPM. Bij de aangifte is een door een deskundige opgemaakt taxatierapport gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het door haar overgelegde taxatierapport de door haar verdedigde actuele Nederlandse particuliere verkoopwaarde (en daarmee de vermindering van de verschuldigde BPM van art. 10, eerste lid, Wet BPM) aannemelijk gemaakt. De door de inspecteur uitgevoerde contrataxtie is daartegenover van onvoldoende gewicht, omdat daarin onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/519

Uitspraakdatum: 5 februari 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna genoemd belanghebbende, respectievelijk inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een personenauto, een [auto] met chassisnummer [000000000] (hierna: de auto), op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan tot een bedrag van € 4.848.

1.2. Na door belanghebbende tegen de voldoening gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 15 januari 2007 het bedrag aan verschuldigde BPM verlaagd tot € 4.497,01 en een teruggaaf verleend van € 350,99.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 28 januari 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285.

1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. De inspecteur heeft vóór de zitting, bij brief van 10 juli 2008, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende. De inspecteur heeft vóór de zitting, bij brieven van 12 september 2008 en 29 september 2008, correspondentie gevoerd met belanghebbende, waarvan afschriften door de inspecteur aan de rechtbank zijn toegezonden.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende in de persoon van haar directeur, [belanghebbende], bijgestaan door de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1.7. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Bij aangifteformulier van 20 juli 2007, met nummer [000000], ten name van [belanghebbende] B.V., is aangifte voor de BPM gedaan in verband met de registratie van de auto tot een bedrag aan verschuldigde BPM van € 3.041. Bij de aangifte is een zogeheten “Berekening BPM” gevoegd. In deze berekening is uitgegaan van een oorspronkelijke consumentenprijs inclusief omzetbelasting (hierna: BTW) en BPM van € 28.425,48 en een bruto BPM-bedrag van € 6.806,48. De “huidige verkoopwaarde bij verkoop aan particulieren in Nederland” is berekend op € 12.701 (= 44,68% van de nieuwprijs). De op aangifte aangegeven BPM ten bedrage van € 3.041 is 44,68% van de bruto BPM zijnde € 6.806,48.

2.2. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd, opgemaakt op 17 juli 2007 door [taxateur], beëdigd taxateur te [woonplaats]. De taxatie vermeldt naast het chassisnummer en het type, [type], een kilometerstand van 16.117 en als datum eerste toelating 22 januari 2007, een uitvoerige beschrijving van het motorrijtuig ten tijde van de opname, 17 juli 2007, en de aanwezig geconstateerde standaard fabrieksaccessoires: zwart lederen bekleding, stoelverwarming en als kleur zwart unilak. Bij die beschrijving zijn dof ogend lakwerk en diverse diepere krassen vermeld. Bij deze taxatie is uitgegaan van een oorspronkelijke Nederlandse cataloguswaarde van € 27.030 met een bruto BPM-bedrag van € 6.422. Als "verkoopwaarde aan particulier in de huidige staat na RDW [Rijksdienst voor het wegverkeer] registratie" is getaxeerd € 15.396. Bij een oorspronkelijke catalogusprijs inclusief accessoires van € 27.030 levert dit een restwaarde op van 56,96%. Bij de waardering is aangegeven dat met het volgende rekening is gehouden; de restwaarde van de opties (een vermeerdering van € 747) en het reconditioneren van de lak (een vermindering van € 365). Daarnaast zijn enkele bijzondere omstandigheden genoemd die van gewicht zijn geweest bij de waardering. Aan rest-BPM wordt een bedrag vermeld van € 4.880 en aan herrekende BPM wordt een bedrag vermeld van € 3.657, zijnde 56,96% van de bruto BPM.

2.3. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren door [BV]., te [woonplaats]. De hertaxatie vermeldt naast het chassisnummer en het type, [type], een kilometerstand van 16.082 en een datum eerste toelating 22 januari 2007, een summiere beschrijving van het motorrijtuig ten tijde van de opname, op 25 juli 2007, en de aanwezig geconstateerde fabrieksaccessoires: Electronisch Stabiliteitsprogramma (ESP), zwarte kleur en lederen bekleding. De totale (meer)waarde van deze opties is getaxeerd op € 3.030. Als waardeverminderende factoren zijn opgenomen de leeftijd (€ 5.300), grijze import/ex-schade (€ 1.000), afschrijving accessoires (€ 800) ontbreken cruise control (€ 735) en gereden kilometers (€ 250), resulterend in een totale aftrek van € 8.085. Bij deze taxatie is uitgegaan van een oorspronkelijke consumentenprijs inclusief BTW en BPM van € 25.395 en een bruto BPM-bedrag van € 5.972. Ten aanzien van de bepaling van de consumentenprijs is in het taxatierapport vermeld:

“3.3. Marktonderzoek

Ten behoeve van de bepaling van de waarde hebben wij een marktonderzoek ingesteld. Daarbij hebben wij 7 vergelijkbare voertuigen gezien, echter met lagere kilometerstanden. De gemiddelde vraagprijs hiervan bedraagt EUR 25.932 (incl. BTW).”

De dagwaarde van de auto is vervolgens berekend op € 20.340, rekening houdend met de genoemde meerwaarde en aftrekposten. De getaxeerde ‘verkoopwaarde aan particulier’ is bepaald op € 20.250.

2.4. De inspecteur heeft op 2 augustus 2007 de ter zake van de registratie van de auto ingediende aangifte BPM gecorrigeerd. Hij is daarbij uitgegaan van een bruto BPM van € 6.380. De vermindering op basis van artikel 10, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet) bedraagt 24%, resulterend in een bedrag aan verschuldigde BPM van € 4.848. De inspecteur heeft de bij de aangifte van 20 juli 2007 aangegeven BPM naar dit bedrag gecorrigeerd en na voldoening van het bedrag aan de RDW het zogenaamd fiscaal akkoord gegeven.

3. Geschil

3.1. Blijkens de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of de verschuldigde BPM door de inspecteur terecht is vastgesteld op € 4.848. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor zover zij daar ter zitting van zijn afgeweken verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de BPM tot een bedrag van € 3.041. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid van de Wet, wordt de BPM berekend als percentage van de netto catalogusprijs van de auto, zijnde de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen BTW. Artikel 10 van de Wet luidt ten tijde van de aangifte, voorzover te dezen van belang, als volgt:

"1. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, gebruikte motorrijwielen of gebruikte bestelauto's wordt het bij de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c, tweede lid berekend met inachtneming van een vermindering.

2. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de belasting op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen.

(…)

6. In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien daarop een beroep wordt gedaan in het aangiftebiljet.

7. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid.

8. (…)."

4.2. Artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) luidt ten tijde van de aangifte, voorzover te dezen van belang, als volgt:

“(…)

4. De opgaaf, bedoeld in artikel 10, zevende lid, van de wet, bestaat uit:

a. een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de verkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers aan particulieren in Nederland, onder overlegging van een kopie van de desbetreffende passage uit die koerslijst; of

b. een taxatierapport, opgemaakt ten hoogste een maand vóór het tijdstip waarop aan het motorrijtuig een kenteken wordt toegekend dan wel ten hoogste een maand vóór het tijdstip van aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg in Nederland, door een onafhankelijke, erkende taxateur aan de hand van een fysieke opname van het motorrijtuig in de staat waarin het op dat tijdstip verkeert, waaruit inzichtelijk en gedetailleerd de waarde blijkt bij verkoop van het motorrijtuig door een wederverkoper aan een particulier in Nederland.

5. Bij toepassing van artikel 10, zesde lid, van de wet, is de vermindering, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, een percentage van het belastingbedrag, zoals aangegeven in de navolgende tabel. In dat geval blijft het vierde lid buiten toepassing.

Indien na het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen een tijdsduur is verstreken van bedraagt het percentage

minder dan een maand 4

een maand of meer, maar minder dan twee maanden 7

twee maanden of meer, maar minder dan drie maanden 10

drie maanden of meer, maar minder dan zes maanden 15

zes maanden of meer, maar minder dan een jaar 24

1 jaar of meer, maar minder dan 2 jaar 37

2 jaar of meer, maar minder dan 3 jaar 47

3 jaar of meer, maar minder dan 4 jaar 57

4 jaar of meer, maar minder dan 5 jaar 66

5 jaar of meer, maar minder dan 6 jaar 72

6 jaar of meer, maar minder dan 7 jaar 77

7 jaar of meer, maar minder dan 8 jaar 82

8 jaar of meer, maar minder dan 9 jaar 86

9 jaar of meer 90"

4.3. Blijkens de tekst van artikel 8, vierde lid van de Uitvoeringsregeling dient bij de berekening van de in artikel 10, tweede lid, van de Wet bedoelde afschrijving als uitgangspunt te worden genomen de waarde van de auto bij verkoop door een wederverkoper aan een particulier in Nederland. In dit criterium ligt besloten dat een uit het buitenland afkomstige gebruikte auto met niet meer BPM mag worden belast dan drukt op reeds tot het Nederlands wagenpark behorende en vergelijkbare voertuigen, de zogeheten referentieauto’s (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 22 februari 2001, Gomes Valente, C- 393/98, BNB 2001/395, Hoge Raad 6 december 2002, nummer 37.666, LJ-nummer LJN AE4811 (te raadplegen op www.rechtspraak.nl), BNB 2003/122).

4.4. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de ingediende aangifte BPM het in 2.2 genoemde taxatierapport van 17 juli 2007 overgelegd. Niet is gesteld, noch is anderszins aannemelijk geworden, dat dit rapport niet als taxatierapport in de zin van artikel 8, vierde lid van de Uitvoeringsregeling zou kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het overleggen van het taxatierapport van 17 juli 2007 in beginsel voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van procentuele afschrijving anders dan middels de tabel van artikel 8, vijfde lid van de Uitvoeringsregeling. Belanghebbende heeft dan in beginsel voldaan aan haar bewijslast van juistheid van de aangifte.

4.5. De inspecteur wijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het taxatierapport van [BV]. Buiten het feit dat de type-aanduiding in dat rapport van de auto onjuist is (de auto betreft immers een Dynamic en niet een Style) gaat het rapport blijkens de tekst van onderdeel 3.3 van dit rapport (weergegeven in overweging 2.3) uit van een gemiddelde van een zevental vraagprijzen op basis waarvan de verschuldigde BPM wordt berekend. Blijkens artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling moet echter worden uitgegaan van particuliere verkoopprijzen (in de wet verwoord als de waarde bij wederverkoop aan particulieren in Nederland) in plaats van de door de inspecteur gehanteerde particuliere vraagprijzen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur met het taxatierapport van [BV] niet aannemelijk heeft gemaakt dat meer BPM op referentieauto's rust dan belanghebbende middels zijn taxatierapport heeft berekend. Bovendien acht de rechtbank de afwijking van de bij de aangifte en taxatie van belanghebbende gehanteerde nieuwprijs/cataloguswaarde onjuist. Kennelijk wordt ook daarbij door de inspecteur van een onjuist type voertuig uitgegaan.

4.6. Het door belanghebbende overgelegde taxatierapport van 17 juli 2007 concludeert tot een actuele Nederlandse particuliere verkoopwaarde van € 15.396, welke berekening leidt tot een verschuldigd bedrag aan BPM van € 3.657. In beroep concludeert belanghebbende tot een verkoopwaarde van € 13.043 en een bedrag aan verschuldigde BPM van € 3.041. Dit standpunt gaat er echter van uit dat het Nederlandse type Style als referentieauto vergeleken moet worden met de auto zoals door de inspecteur kennelijk wordt voorgestaan. Nu de rechtbank dat taxatierapport heeft verworpen en belanghebbende het bij het doen van de aangifte oneens was met de inspecteur (dat met het tot het Nederlandse wagenpark te vergelijken type Style moest worden genomen in plaats van de Dynamic) volgt de rechtbank dit standpunt niet.

4.7. Belanghebbendes argumenten betreffende de correcties voor flankbeschermers en de kilometerstand en het beroep op het arrest van het Hof van de Justitie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004, nr. C-387/01 (Weigel), zijn enkel aangedragen in relatie tot het taxatierapport van de inspecteur. Nu dit rapport als bewijsmiddel is verworpen, komt aan het betoog van belanghebbende dienaangaande geen belang meer toe.

4.8. De rechtbank is van oordeel dat voor de bepaling van de Nederlandse particuliere verkoopwaarde niet, op door partijen voorgestane wijze, aangesloten kan worden bij de kosten van het aanbrengen danwel verwijderen van een in het ene land wel en in het andere land niet gebruikelijke optie, al dan niet met een leeftijdskorting. De rechtbank acht aannemelijk dat een potentiële koper bij de aanschaf van een tweedehands auto in de onderhandelingen die tot een aankoop moeten leiden, rekening zal houden met de verschillen in uitvoering van de aangeboden auto's. De rechtbank acht niet aannemelijk dat daarbij steeds volgens vaste rekenkundige regels met die verschillen rekening zal worden gehouden. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat een aankoopprijs steeds een resultante zal zijn van onderhandelingen waarbij met het totaal van verschillen als één geheel rekening zal worden gehouden. De koper zal zich ervan vergewissen dat hij voor de auto die hij aankoopt niet meer zal betalen dan nodig is en hij daarvoor over heeft. De meerprijzen voor mogelijke opties, al dan niet na een aftrek voor de leeftijd, zijn dan niet meer dan aanwijzingen. Het is immers niet na te gaan welk deel van een gerealiseerde verkoopprijs exact is toe te rekenen aan de diverse onderdelen of eigenschappen van de verkochte personenauto. De stellingen van zowel belanghebbende als de inspecteur die van een andere opvatting uitgaan worden daarom verworpen. De rechtbank gaat er bij belanghebbendes taxatie van uit dat de "verkoopwaarde aan particulier in de huidige staat na RDW registratie" de getaxeerde waarde is en dat de berekening die daarbij is gemaakt in samenhang met de daarbij genoemde toelichting enkel is bedoeld ter toelichting en verduidelijking van de waardering.

4.9. Op basis van het in 4.1 tot en met 4.8 overwogene concludeert de rechtbank als volgt. Belanghebbende is met het overleggen van het taxatierapport in beginsel in haar bewijsopdracht geslaagd. Haar stelling dat een lagere waarde moet worden vastgesteld dan de getaxeerde waarde heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt. Daartegenover is hetgeen de inspecteur naar voren heeft gebracht onvoldoende om te concluderen dat de in de door belanghebbende overgelegde taxatie vastgestelde waarde en uitgangspunten (zoals de gehanteerde catalogusprijs) onjuist zijn en correctie behoeven. De verschuldigde BPM bedraagt in dat geval € 3.657 zodat aan belanghebbende een teruggaaf moet worden verleend van € 840 (€ 4.497 minus € 3.657). Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel zodat de rechtbank daar verder aan voorbij gaat.

4.10. Gelet op het bovenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet worden beslist als hierna is vermeld.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.2. Belanghebbende verzoekt om integrale proceskostenvergoeding aangezien zij naar haar mening als gevolg van de handelswijze van de inspecteur schade heeft geleden en extra procedurekosten heeft moeten maken. Ingevolge artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een integrale proceskostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur met zijn handelswijze dermate (ernstig) onzorgvuldig heeft gehandeld dat dit handelen een vergoeding van de werkelijke proceskosten rechtvaardigt. Van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit is dan ook geen sprake.

5.3. Gelet op het de vorenoverwogene berekent de rechtbank de proceskosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van artikel 1, onderdeel a, van het Besluit naar de forfaits zoals neergelegd in bijlage A en B van het Besluit. Deze kosten zijn vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Ten aanzien van de complexiteit van de zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om het gewicht van de zaak aan te merken als meer dan gemiddeld, de toegepaste wegingsfactor is derhalve 1. Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten van de directeur van belanghebbende wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 7. Dit bedrag is bepaald op de kosten van het reizen per openbaar vervoer tweede klasse van [woonplaats] naar [woonplaats] en retour.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verleent een teruggaaf van de ter zake van de registratie van de auto voldane BPM ten bedrage van € 840;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 651 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2009 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.