Home

Rechtbank Breda, 06-02-2009, BI0064, AWB 07/113

Rechtbank Breda, 06-02-2009, BI0064, AWB 07/113

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 februari 2009
Datum publicatie
6 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0064
Zaaknummer
AWB 07/113

Inhoudsindicatie

Belanghebbende werkte in het onderhavige jaar in Nederland bij een Nederlandse werkgever op basis van een nationaal arbeidscontract.

Belanghebbende is afkomstig uit het buitenland en zette zijn buitenlandse pensioenregeling hier voort.

De pensioenregeling van belanghebbende bevat geen verbod op afkoop, vervreemding of prijsgeven, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, letter b, van de Wet LB,

zodat de pensioenregeling naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden aangemerkt als een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet LB en de aanspraak belastbaar is.

De rechtbank oordeelt dat dit niet in strijd is met het in artikel 39, eerste lid, van het EG-Verdrag vervatte recht op vrij verkeer van werknemers en het daaraan in artikel 39, tweede lid,

verbonden discriminatieverbod, nu zowel voor Nederlandse werknemers als voor uit het buitenland afkomstige werknemers, zoals belanghebbende,

dezelfde voorwaarden gelden voor de belastingheffing van pensioenpremies.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/113

Uitspraakdatum: 6 februari 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (VS),

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 375.878.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 januari 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen zodat die tot de gedingstukken behoort.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is vanaf 1 juni 1996 werkzaam bij [BV], gevestigd in Nederland, op basis van een uitzendcontract met [BV] (UK) Ltd. Daarvoor was belanghebbende werkzaam bij [BV] (UK) Ltd. Met ingang van 1 juni 2002 is het uitzendcontract van belanghebbende bij [BV] opgezegd en heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst met [BV] gesloten.

2.2. Belanghebbende heeft vanaf 1 juni 1996 tot en met 2004 via de pensioenregeling van [BV] (UK) Ltd., genaamd “[BV] Ltd. retirement benefit scheme” (pensioenregeling) een pensioen opgebouwd bij een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde pensioenverzekeraar. De pensioenpremie komt volledig voor rekening van [BV] (UK Ltd. en [BV].

2.3. Tot de gedingstukken behoort een beschrijving van de pensioenregeling, Daar kan onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende uit worden afgeleid:

- Een deelnemer kan maximaal 40/60 van zijn eindloon aan pensioenrechten opbouwen;

- Het weduwepensioen bedraagt 2/3 van het ouderdomspensioen

- Het wezenpensioen bedraagt de helft van het weduwepensioen;

- In de pensioenregeling is geen verbod tot afkoop van het pensioen opgenomen;

- Bij de ingangsdatum van het pensioen heeft de deelnemer de mogelijkheid om een deel van het pensioen af te kopen. Het afkoopbedrag wordt berekend op 3/80 x het jaarinkomen op pensioendatum x het aantal jaren dat belanghebbende aan de pensioenregeling heeft deelgenomen;

- Bij ontslag binnen een periode van twee jaar na eerste deelname aan de pensioenregeling krijgt de deelnemer de pensioenpremies terug.

- Een deelnemer kan vrijwillige extra bijdragen storten. De deelnemer kan daarbij kiezen om dat bedrag te storten op een rentedragende of winstdelende rekening bij een “Nationwide Building Society” of bij een “Equitable Life Assurance Company”.

2.4. Voor de periode dat belanghebbende naar Nederland was uitgezonden is de pensioenregeling bij brief van 28 oktober 2004 aangewezen als een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) op grond van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 september 2002, nr. CPP 2002/1640M (het Besluit) voor een periode van 5 jaar. De periode van aanwijzing voor 5 jaar liep van 1 juni 1996 tot 1 juni 2001.

2.5. De inspecteur heeft de pensioenregeling voor 2004 niet aangewezen als een zuivere pensioenregeling op grond van artikel 11, vierde lid, Wet LB. Voor de periode ná 1 juni 2001 is dat evenmin gebeurd op grond van artikel 19d, onderdeel c, Wet LB en het Besluit.

2.6. Belanghebbende heeft van een rechtsvoorganger van [NV], de Pensioen- en Verzekeringskamer, een ontheffing van artikel 2, eerste lid, van de Pensioen-en spaarfondsenwet (PSW) gekregen voor de periode van 1 juni 1996 tot 1 juni 2001. Het betrof een ontheffing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Beleidsregels ontheffingen PSW (tekst 2004). Belanghebbendes verzoek om verlenging van die ontheffing is afgewezen.

2.7. Belanghebbende heeft in 2004 een (fiscaal) loon van [BV] ontvangen van € 414.283. In het loon is de maandelijkse pensioenpremie van € 3.093 netto begrepen. De werkgever heeft de pensioenpremie gebruteerd en de loonheffing voor eigen rekening genomen. Gebruteerd en met toepassing van de 30%-bewijsregel is in het fiscale loon een maandelijkse pensioenpremie van € 3.404 begrepen.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de betaalde pensioenpremies voor een totaalbedrag van (12 x € 3.404 =¬) € 40.848 terecht zijn aangemerkt als belastbaar loon, zoals de inspecteur verdedigt doch belanghebbende bestrijdt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting. Ter zitting hebben zij het volgende toegevoegd:

Belanghebbende:

Het Besluit van de staatssecretaris heeft betrekking op artikel 19d, onderdeel c Wet LB. Er is geen verzoek gedaan om de pensioenregeling aan te wijzen als bedoeld in artikel 19d Wet LB omdat tegen een departementaal besluit daarover geen beroep openstaat.

Ik verwijs naar de uitspraak van Hof Amsterdam die in het beroepschrift is aangehaald. Het brutoloon per maand waar het hier om gaat is € 3.404. Op jaarbasis dus 12 maal dat bedrag.

De inspecteur:

De uitspraak van Hof Amsterdam van 15 november 2006 betrof de inkomstenbelasting. De belanghebbende bleef in het buitenland sociaal verzekerd.

Het Besluit van 31 december 2008 geldt ook voor niet-EG landen. Het is een voortzetting van het beleid maar geldt alleen voor 5 jaar voor uitgezonden werknemers.

Artikel 19a Wet LB geldt alleen voor binnenlandse pensioenen met een minimale overschrijding van de wettelijke normen. Dit artikel geldt niet voor buitenlandse pensioenen. Die wijken in meer dan geringe mate af omdat er geen AOW-inbouw plaatsvindt.

De regeling van [BV] is onzuiver maar niet bovenmatig. Daarom is de regeling onder het oude Besluit aangewezen. Het bedrag aan inkomen dat in geschil is, is 12 x € 3.404.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen werk en woning van € 335.030. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001 dient overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting te worden bepaald of de pensioenpremies tot het (belastbare) loon behoren.

4.2. Vaststaat dat belanghebbende in Nederland werkt bij een Nederlandse werkgever op basis van een nationaal arbeidscontract. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan allereerst beoordeeld te worden of de pensioenregeling voldoet aan de eisen gesteld in de Nederlandse wet. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, komt aan de orde de vraag of sprake is van strijd met artikel 39 EG-Verdrag indien de betaalde pensioenpremies tot het belastbaar inkomen worden gerekend.

4.3. Artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet LB houdt in dat aanspraken ingevolge een pensioenregeling, een en ander volgens de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet gestelde normeringen en beperkingen, niet tot het loon behoren.

Toetsing aan deze voorwaarden en beperkingen levert in elk geval de volgende afwijkingen op: De pensioenregeling van belanghebbende bevat geen verbod op afkoop, vervreemding of prijsgeven zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, letter b, van de Wet LB. Uit hetgeen is opgemerkt in overweging 2.3. volgt dat deze pensioenregeling de mogelijkheid biedt om bij ingang van het pensioen een substantieel deel direct af te kopen, terwijl bij deelname gedurende een periode van minder dan twee jaar het recht bestaat op uitkering van de betaalde premies. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat de pensioenregeling niet voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB van de Wet LB. Derhalve biedt de Wet LB geen grond om de aanspraak niet tot het fiscale loon te rekenen.

4.4. Nu de rechtbank van oordeel is dat de pensioenregeling niet kan worden aangemerkt als een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet LB en de aanspraak derhalve belastbaar is, moet worden beoordeeld of dit in strijd is met het in artikel 39, eerste lid, van het EG-Verdrag vervatte recht op vrij verkeer van werknemers en het daaraan in artikel 39, tweede lid, verbonden discriminatieverbod.

4.5. Nu zowel voor Nederlandse werknemers als voor uit het buitenland afkomstige werknemers, zoals belanghebbende, dezelfde voorwaarden gelden voor de belastingheffing van pensioenpremies, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ongeoorloofde discriminatie. EG-Verordening 1612/68 eist niet meer dan dat werknemers uit andere lidstaten niet anders worden behandeld dan nationale werknemers. Voor zover het vrije verkeer van werknemers door de verschillen in nationale bepalingen omtrent pensioen zou worden belemmerd, heeft Nederland voldoende maatregelen getroffen door in artikel 19d van de Wet LB en het daarop gebaseerde Besluit de mogelijkheid op te nemen dat uitgezonden werknemers hun buitenlandse, reeds bestaande, pensioenregelingen nog 5 jaar kunnen voortzetten.

4.6. Belanghebbendes stelling dat artikel 19d, onderdeel c, van de Wet LB en het daarop gebaseerde Besluit moeten voorzien in een 10-jaarsperiode voor voortzetting van buitenlands pensioen, kan hem niet baten nu artikel 19d, onderdeel c, alleen geldt voor naar Nederland uitgezonden werknemers en belanghebbende vanaf 2002 een eigen arbeidsovereenkomst heeft met de Nederlandse werkgever zodat van uitzending geen sprake meer is.

4.7. Belanghebbendes beroep op het Besluit van 9 januari 2001, CPP2000/2593 (VN 2001/9.11) kan hem evenmin baten. Het Besluit heeft betrekking op algemene sociale zekerheidsregelingen (volksverzekeringen en werknemersverzekeringen) en niet op individuele pensioenregelingen.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2009 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. N. van Duijn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.