Home

Rechtbank Breda, 27-02-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:588 BI0100, AWB 07/2481

Rechtbank Breda, 27-02-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:588 BI0100, AWB 07/2481

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 februari 2009
Datum publicatie
6 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0100
Zaaknummer
AWB 07/2481

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is als inlener aansprakelijk gesteld voor een drietal onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting van een uitzendbureau. Voor de bepaling van de hoogte van de aansprakelijkstelling per inlener heeft, voor de uren waarvan toerekening aan specifieke werknemers redelijkerwijs niet mogelijk was, een evenredige toerekening aan alle bekende inleners plaatsgevonden. Noch de inspecteur noch de ontvanger beschikt over kopieën van de urenbriefjes (of de verkoopfacturen) die ten grondslag zijn gelegd aan de naheffingsaanslagen. Nu de aansprakelijkstelling deels gebaseerd is op een pro rata toerekening van de niet aan individuele werknemers toerekenbare uren over de bekende inleners, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zonder aanvullende informatie niet de juistheid kan beoordelen van het gehele bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld. De bewijslast voor de juistheid van het bedrag van de aansprakelijkstelling rust op de ontvanger. De enkele verwijzing van de ontvanger naar het rapport boekenonderzoek en de spreadsheets, waarin de berekening van de hoogte van de aansprakelijkstelling per jaar per inlener is vastgelegd, is onvoldoende om aan deze bewijslast te voldoen. Het ontbreken van de onderliggende stukken ter zake van de in de spreadsheets opgenomen aantallen uren, dient voor rekening van de ontvanger te blijven, te meer nu sprake is van een aansprakelijkstelling voor de belastingschuld van een derde.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2481

Uitspraakdatum: 27 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 21 december 2005 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 50.201. Deze aansprakelijkstelling betreft een gedeelte van de aan [de heer] opgelegde naheffingsaanslag loonheffing over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000, alsmede van de aan [V.o.f.] opgelegde naheffingsaanslagen loonheffing over de periode 1 januari 2001 tot en met 30 september 2003.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak op bezwaar van 2 mei 2007 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 juni 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285.

1.4. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008 te [woonplaats], voor de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, te [woonplaats], alsmede de ontvanger. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 28 november 2008 aan partijen is verzonden.

1.6. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:45 van de Awb de ontvanger verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hem berustende stukken in te zenden. Belanghebbende is daarbij in de gelegenheid gesteld om op deze stukken te reageren. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Met inachtneming van artikel 8:10 van de Awb heeft de voorzitter van de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank Breda.

1.7. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 december 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de ontvanger.

1.8. De ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.9. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. De heer [gemachtigde] heeft samen met zijn echtgenote alle aandelen gekocht in belanghebbende, destijds bekend onder de naam [BV] Het betrof een onderneming in aardappelproducten. Vervolgens is de naam van belanghebbende gewijzigd in [belanghebbende] B.V. en is de onderneming overgedragen aan een werkmaatschappij.

2.2. Belanghebbende heeft voor het sorteren van de aardappelen en het schoonmaken van de productieruimten in de periode 2000 tot en met 2004 uitzendkrachten ingeleend van

[de heer] successievelijk [uitzendbureau v.o.f.] (hierna tezamen: [uitzendbureau]).

2.3. Op 4 februari 2004 is bij [uitzendbureau] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften loonbelasting van [uitzendbureau] over de periode 12 oktober 1999 tot en met 30 september 2003. Het boekenonderzoek bleef, vanwege de weigering van [de heer] en haar medevennoot om aan het onderzoek mee te werken, beperkt tot een onderzoek van de administratie voor zover die aanwezig was bij de administrateur van [uitzendbureau].

2.4. Tijdens het boekenonderzoek is onder andere geconstateerd, dat een urenadministratie per werknemer ontbrak. De inspecteur heeft wel een gebrekkige loonadministratie en een verkoopboek aangetroffen. Vervolgens zijn bij de inleners van [uitzendbureau] derdenonderzoeken ingesteld. Van de derdenonderzoeken zijn geen controlerapporten opgemaakt. De uitkomsten van die onderzoeken betreffende het aantal gewerkte uren van bij [uitzendbureau] ingeleende uitzendkrachten, zijn door de controlerend ambtenaren ter plaatse ingevoerd in een digitaal bestand. Daarbij zijn geen kopieën gemaakt van de onderliggende bescheiden, zoals de urenbriefjes en de (verkoop)facturen.

2.5. Tijdens het boekenonderzoek is de volgende werkwijze gehanteerd. De verkoopfacturen van [uitzendbureau] zijn als uitgangspunt genomen. Vervolgens is bij de bekende inleners het aantal gewerkte uren van bij [uitzendbureau] ingeleende uitzendkrachten aan de hand van de urenbriefjes gecontroleerd, en is nagegaan of deze uren bij [uitzendbureau] in de urenadministratie konden worden teruggevonden en konden worden gekoppeld aan specifieke werknemers. Op het door de uitzendkrachten op basis van, individualiseerbare, uren verkregen loon is ten onrechte geen loonheffing tegen het tabeltarief ingehouden. De overige geconstateerde ingeleende uren ter zake waarvan niet individualiseerbare uitzendkrachten loon hebben ontvangen en waarop ten onrechte geen loonheffing is ingehouden, zijn belast tegen het anoniementarief als bedoeld in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964. Het op deze wijze berekende bedrag aan loonheffing, verminderd met de aangegeven loonheffing, is aangemerkt als te weinig ingehouden en afgedragen loonheffing. Dit heeft geleid tot een drietal naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen, die door [uitzendbureau] onbetaald zijn gebleven.

2.6. Voor de bepaling van de hoogte van de in 1.1 bedoelde aansprakelijkstelling per inlener heeft, voor de uren waarvan toerekening aan specifieke werknemers redelijkerwijs niet mogelijk was, een evenredige toerekening aan alle bekende inleners plaatsgevonden. Hierbij is de totale omzet van [uitzendbureau] gerelateerd aan het aandeel van een bepaalde inlener in die omzet. De berekening van de hoogte van de aansprakelijkstelling per jaar per inlener is vastgelegd in - tot de gedingstukken behorende – spreadsheets. Ter zitting heeft de ontvanger desgevraagd bevestigd dat een wijziging in het aantal ingeleende uren bij de ene inlener gevolgen heeft voor de hoogte van de aansprakelijkstelling van een andere inlener.

2.7. In eerste instantie heeft de ontvanger, met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht, geweigerd belanghebbende inzicht te geven in de gegevens uit de administratie van de derde-inleners. In zijn schrijven van 17 april 2008 heeft de ontvanger zijn beroep op geheimhouding laten varen en voorts heeft hij meegedeeld dat hij niet kan voldoen aan het verzoek van belanghebbende om inzicht te verkrijgen in de bij derden-inleners verzamelde informatie. De ontvanger geeft aan dat noch de inspecteur, noch de ontvanger beschikt over kopieën van de urenbriefjes (of de verkoopfacturen) die ten grondslag zijn gelegd aan de in 1.1 vermelde naheffingsaanslagen.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de ontvanger bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het ter zake opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 49, vijfde lid van de Invorderingswet 1990 bepaalt het volgende:

“De ontvanger stelt de aansprakelijk gestelde desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar, het instellen van beroep of beroep in cassatie redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.”

4.2. Belanghebbende stelt primair dat de ontvanger onvoldoende gegevens heeft overgelegd aan de hand waarvan belanghebbende de juistheid van de naheffingsaanslagen kan controleren. Bij gebrek aan informatie betwist belanghebbende dan ook de juistheid van de naheffingsaanslagen en meer specifiek het totaal aantal uren dat ten grondslag ligt aan de in 1.1 bedoelde naheffingsaanslagen en de toepassing van het anoniementarief.

4.3. De rechtbank stelt voorop dat in de onderhavige procedure uitsluitend onjuistheden in de naheffingsaanslagen aan de orde kunnen komen, voorzover deze relevant zijn voor belanghebbende. Dat wil zeggen dat het moet gaan om aspecten die haar betreffen; die van direct belang zijn voor haar aansprakelijkheid.

4.4. Uit de feiten – met name uit hetgeen is vermeld onder 2.6 – en de gedingstukken, leidt de rechtbank af dat belanghebbende direct belang heeft bij de hoogte van het totaal aantal uren. Vast staat immers dat een wijziging van de in de spreadsheets vermelde cijfers bij de ene inlener gevolgen heeft voor de hoogte van de aansprakelijkstelling van de andere inleners, waaronder belanghebbende. De stelling van de ontvanger dat voldoende zou zijn dat belanghebbende haar aandeel in de naheffingsaanslagen kan controleren aan de hand van haar eigen administratie, wordt door de rechtbank verworpen. Wel is waar dat belanghebbende aan de hand van haar eigen administratie de juistheid van het aantal bij haar gewerkte uren kan controleren. Nu echter, de aansprakelijkstelling deels gebaseerd is op een pro rata toerekening van de niet aan individuele werknemers toerekenbare uren over de bekende inleners, kan belanghebbende zonder aanvullende informatie niet de juistheid beoordelen van het gehele bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank rust op de ontvanger, nadat belanghebbende de aansprakelijkheidstelling gemotiveerd heeft betwist, de last, aannemelijk te maken dat belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. De ontvanger stelt dat hij met de overgelegde spreadsheets en het rapport boekenonderzoek bij [uitzendbureau], voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aansprakelijkstelling juist is. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Gelet op hetgeen onder 2.7 is overwogen, staat tussen partijen vast dat de ontvanger niet beschikt over onderliggende stukken ter zake van de in de spreadsheets opgenomen aantallen uren. Het ontbreken van deze stukken heeft tot gevolg dat belanghebbende niet kan verifiëren of hij tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Het belang van de aansprakelijkgestelde om een dergelijke controle te kunnen uitvoeren dient te prevaleren boven het belang van de belastingdienst om uit doelmatigheidsoverwegingen te kiezen voor het niet bewaren van brondocumenten. De gevolgen van het niet kopiëren van essentiële informatie voor de onderbouwing van de juistheid van het gedeelte van de naheffingsaanslag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld dient dan ook voor rekening van de belastingdienst te blijven. Te meer nu sprake is van een aansprakelijkstelling voor de belastingschuld van een derde.

4.6. De stelling van de ontvanger dat belanghebbende niet specifiek om informatie heeft verzocht, is onjuist. In elk geval heeft de heer [heer] namens belanghebbende in brieven van 28 februari 2006 en 26 juli 2006 verzocht om kopieën of uitdraaien van de bevindingen bij de derdenonderzoeken. Voor zover de ontvanger met zijn stelling dat belanghebbende zelf heeft afgezien van inzage in de stukken en een hoorgesprek, heeft bedoeld te stellen dat belanghebbende niet om informatie van derden-inleners heeft verzocht, verwerpt de rechtbank ook deze stelling. Ter zitting heeft belanghebbende geloofwaardig verklaard dat een hoorgesprek of inzage in de stukken geen zin had, omdat de ontvanger zich ter zake van relevante informatie, te weten de bij derden-inleners aangetroffen informatie, beriep op geheimhouding. Derhalve zou belanghebbende ook bij een bezoek bij de ontvanger geen inzicht hebben gekregen in de stukken ter zake van de uren van derden-inleners.

4.7. Tot slot verwijst de ontvanger naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 27 november 2007, met procedurenummer AWB 06/3136, waarin het ging om een aansprakelijkstelling ter zake van dezelfde naheffingsaanslagen van dezelfde uitlener. Naar de rechtbank begrijpt stelt de ontvanger dat de inspecteur een juiste werkwijze heeft gehanteerd door bij gebreke aan een toegankelijke administratie bij de uitlener, te rade te gaan bij de inleners om vervolgens over te gaan tot een pro rata toerekening van de niet aan specifieke werknemers toerekenbare uren over alle bekende inleners. Nu de juistheid van deze controlemethodiek in deze procedure niet in geschil is, zal de rechtbank aan deze stelling van de ontvanger voorbij gaan.

4.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat de ontvanger de hoogte van het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en voorts dat belanghebbende in onvoldoende mate op de hoogte is gesteld van de relevante gegegevens met betrekking tot de naheffingsaanslag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. De in geding zijnde beschikking kan dan ook niet in stand blijven. In verband hiermee kan de behandeling van belanghebbendes overige stellingen achterwege blijven.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.127 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen en ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zittingen, wordt de ontvanger, eveneens met toepassing van eerdergenoemd besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 71,15 (op basis van openbaar vervoer tweede klasse).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.198,15, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2008 door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. van Schaik, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.