Home

Rechtbank Breda, 11-03-2009, BI0218, AWB 08/2883

Rechtbank Breda, 11-03-2009, BI0218, AWB 08/2883

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
11 maart 2009
Datum publicatie
6 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0218
Zaaknummer
AWB 08/2883

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is aan het begin van het heffingstijdvak eigenaar van een perceel bouwgrond, waarop korte tijd later de bouw van een nieuwe woning is gestart. Belanghebbende is de woning na voltooiing zelf gaan bewonen. In geschil zijn de beide aanslagen onroerende-zaakbelastingen over het betreffende heffingstijdvak (gebruikers- en eigenarenbelasting).

De rechtbank oordeelt dat in het onderhavige geval sprake was van ´gebruik´ in de zin van de Gemeentewet en de Verordening, zodat terecht een aanslag gebruikersbelasting is opgelegd. De rechtbank oordeelt verder dat nog geen sprake was van ´een bouwsel´, zodat terecht een aanslag eigenarenbelasting naar het tarief voor niet-woningen is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2883

Uitspraakdatum: 11 maart 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats],

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, thans plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats], per waardepeildatum 1 januari 2005 (hierna: de waardepeildatum), voor het tijdvak 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 vastgesteld op € 34.000. Tegelijkertijd zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2007 (hierna: de OZB-aanslagen) bekend gemaakt.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de OZB-aanslagen. Tegen de WOZ-beschikking heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 16 mei 2008 heeft verweerder de OZB-aanslagen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 juni 2008 beroep ingesteld.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier eenmaal griffierecht geheven van € 39.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Feiten

2.1. De onroerende zaak bestond bij aanvang van het onderhavige tijdvak uitsluitend uit een perceel bouwgrond. Belanghebbende heeft het perceel, toentertijd bekend onder nummer [000000] (hierna: het perceel) in eigendom verkregen op 27 juli 2006.

Het perceel maakte deel uit van het nieuwbouwproject [adres] te [woonplaats]. Ten tijde van de verkrijging door belanghebbende was reeds vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het nieuwbouwproject (10 januari 2006). Op 12 oktober 2006 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente de door belanghebbende gevraagde vergunning voor de bouw van een woning verleend.

2.2. De feitelijke bouwwerkzaamheden zijn eind februari 2007 begonnen. Na voltooiing heeft belanghebbende de woning als zodanig in gebruik genomen. De woning is thans plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats].

2.3. Verweerder heeft belanghebbende door middel van de onderhavige OZB-aanslagen in de heffing betrokken voor zowel het gebruik van het perceel (hierna: de aanslag gebruikersbelasting) als de eigendom van het perceel (hierna: de aanslag eigenarenbelasting). De aanslag gebruikersbelasting bedraagt € 40, de aanslag eigenarenbelasting bedraagt € 51.

3. Geschil

3.1. Naar de rechtbank uit de gedingstukken afleidt, is tussen partijen in geschil het antwoord op de vragen:

1. Is aan belanghebbende terecht een aanslag gebruikersbelasting opgelegd?

2. Is aan belanghebbende terecht en naar het juiste tarief een aanslag eigenarenbelasting opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, verweerder bevestigend.

3.2. Belanghebbende concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de aanslag gebruikersbelasting en verlaging van de aanslag eigenarenbelasting tot één berekend naar het tarief voor woningen, resulterend in een aanslag van € 27. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij hebben aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

4.1. Artikel 220 van de Gemeentewet luidt (tekst 2007):

Art. 220. Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

4.2. Artikel 220a van de Gemeentewet luidt (tekst 2007):

Art. 220a. 1. Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.3. Artikel 1, aanhef en onderdelen a en b, van de “Verordening op de heffing en invordering van de onroerende zaakbelastingen 2007” (hierna: de Verordening) van de gemeente [woonplaats] luidt:

Artikel 1

1. Onder de naam “onroerende zaakbelastingen” worden terzake van binnen de gemeente

gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak, die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

4.4. Artikel 4, eerste lid, van de Verordening luidt:

Artikel 4

1. Voor elke volle € 2.500,00 van de maatstaf van heffing bedraagt:

a. de gebruikersbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 3,15

b. de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in de hoofdzaak tot woning dienen € 2,08

c. de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 3,94

Met betrekking tot de eerste vraag

4.5. Ten aanzien van de gebruikersbelasting is krachtens de Verordening één tarief van toepassing. De gebruikersbelasting kan blijkens de Verordening en de Gemeentewet worden vastgesteld voor onroerende zaken die bij het begin van het kalenderjaar worden ‘gebruikt’ en ‘niet in hoofdzaak tot woning dienen’.

4.6. Onder ‘gebruik’ in de zin van de Gemeentewet en de Verordening dient te worden verstaan het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval daarvan sprake is. Eiser was bij het begin van het kalenderjaar (zijnde 1 januari 2007) in het bezit van de bouwver-gunning en hield het perceel bouwgrond op dat moment aan ter bevrediging van de eigen behoefte, namelijk in afwachting van de door hem gewenste, zo spoedig mogelijke bouw van de eigen woning op die grond. Met die bouw is ook kort na 1 januari 2007 begonnen. Daarmee gebruikte eiser naar het oordeel van de rechtbank die grond in de zin van de Gemeentewet en de Verordening. Steun voor dat standpunt vindt de rechtbank ook in de eigen stelling van belanghebbende. Die heeft immers betoogd dat het perceel bouwgrond op 1 januari 2007 reeds aangemerkt moet worden als woning, onder meer omdat de bouwvergunning was afgegeven en één maand na 1 januari 2007 met de bouw is begonnen.

4.7. Het bovenstaande brengt mee dat de aanslag gebruikersbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Met betrekking tot de tweede vraag

4.8. De eigenarenbelasting kan blijkens de Verordening en de Gemeentewet worden geheven van eenieder die van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Ten aanzien van de eigenarenbelasting zijn krachtens de Verordening twee tarieven van toepassing. Voor onroerende zaken die ‘in hoofdzaak tot woning dienen’ geldt een tarief van € 2,08 per eenheid van € 2.500, voor onroerende zaken die ‘niet in hoofdzaak tot woning dienen’ geldt een tarief van € 3,94 per eenheid van € 2.500.

4.9. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende bij het begin van het onderhavige kalenderjaar eigenaar is van het perceel bouwgrond.

4.10 In de memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de invoering van de mogelijkheid voor gemeenten om de tarieven voor de onroerende-zaakbelastingen te differentiëren (Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3) is op bladzijde 20 omtrent het onderscheid tussen woningen en niet-woningen overwogen:

"(...) Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. (...) Woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming kwalificeren eveneens als woning. (...)".

Bij de behandeling van dit wetsontwerp zijn over deze passage geen vragen gesteld en is de daarin vermelde kwalificatie niet op enigerlei wijze ter discussie gesteld of anderszins nader aan de orde gekomen. Ook daarna is dat niet gebeurd.

4.11. Hof Den Haag heeft in de uitspraak van 27 juni 2003 gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer LJN AF7106 in rechtsoverweging 7.4 geoordeeld:

“Voor de vraag welk tarief in een geval als het onderhavige van toepassing is, is een onroerende zaak naar het oordeel van het hof te beschouwen als een woning in aanbouw indien tot die onroerende zaak een onvoltooid bouwsel behoort en die onroerende zaak na de voltooiing daarvan in hoofdzaak zal dienen tot woning.”

De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 augustus 2005 gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer LJN AU0874 de uitspraak van het Hof bevestigd en daaraan toegevoegd:

“De door het Hof in 7.4 geformuleerde maatstaf, waarin besloten ligt dat bepalend is of de onroerende zaak is bestemd om na de voltooiing van het bouwsel in hoofdzaak tot woning te dienen, is juist.”

4.12. De rechtbank leidt uit bovengenoemde rechtspraak af, dat voor de kwalificatie van

een onroerende zaak als woning in aanbouw als cumulatieve criteria hebben te gelden dat sprake moet zijn van een bouwsel en van een woonbestemming. Tussen partijen is niet in geschil dat bij aanvang van het onderhavige tijdvak van ‘een bouwsel’ nog geen sprake was. Derhalve kan op basis van bovengenoemde rechtspraak niet worden geoordeeld dat sprake is van een woning in aanbouw en is het perceel geen onroerende zaak die tot woning dient.

4.13. Het bovenstaande brengt mee dat aan belanghebbende terecht een aanslag eigenarenbelasting is opgelegd en dat daarbij met juistheid het tarief voor niet-woningen is gehanteerd.

Conclusie

4.14. De conclusie is dat het beroep ongegrond wordt verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 11 maart 2009 door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.