Home

Rechtbank Breda, 16-03-2009, BI0221, AWB 08/3727

Rechtbank Breda, 16-03-2009, BI0221, AWB 08/3727

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
16 maart 2009
Datum publicatie
6 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0221
Zaaknummer
AWB 08/3727

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verhuurt voornamelijk jachten zonder bemanning. Er zijn echter klanten die niet zelf met een jacht kunnen of willen varen. Om deze klanten toch tevreden te kunnen stellen, gaat in sommige van die gevallen één van de firmanten van belanghebbende als kapitein mee. De kapitein heeft in die gevallen het beheer over het jacht. De klant kan derhalve niet vrijelijk over het jacht beschikken. De rechtbank is van oordeel dat in deze gevallen sprake is van het vervoer van personen per schip, zodat het 6%-tarief van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3727

Uitspraakdatum: 16 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

VOF [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 18 juli 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de aan belanghebbende opgelegde boeteschikking met betrekking tot deze naheffingsaanslag.

Zitting

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 483 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende oefent een onderneming uit op het gebied van kleinschalige waterrecreatie. De diensten van belanghebbende bestaan overwegend uit het verhuren van jachten zonder bemanning. De jachten zijn gelegen in [woonplaats] en [woonplaats]. Voor de verhuur maakt belanghebbende gebruik van boekingskantoren die zijn gevestigd in deze plaatsen. Deze kantoren verzorgen de advertenties, sluiten de overeenkomsten met klanten en onderhouden de contacten. Op de huurovereenkomsten zijn de ‘algemene voorwaarden huur en verhuur pleziervaartuigen’ van de [maatschappij] van toepassing. Over de huurprijs brengt belanghebbende 19% omzetbelasting in rekening. De kosten die direct samenhangen met het gebruik van het jacht zijn voor rekening van de klant. Daarbij valt onder meer te denken aan lig- en sluisgelden en kosten voor brandstof en schoonmaak.

2.2. Er zijn klanten die niet zelf met een jacht willen varen of daartoe niet in staat zijn. Om deze klanten toch tevreden te kunnen stellen, gaat in sommige van die gevallen één van de firmanten van belanghebbende als kapitein mee. Met deze mogelijkheid wordt echter niet geadverteerd. Indien er sprake is van een vaartocht van meerdere dagen, blijft de kapitein niet op het jacht overnachten. De klant betaalt voor het ter beschikking stellen van de kapitein geen extra vergoeding.

2.3. Belanghebbende heeft in de onder 2.2 bedoelde gevallen 6% omzetbelasting in rekening gebracht. De inspecteur heeft dit niet geaccepteerd en heeft een naheffingsaanslag opgelegd berekend naar een tarief van 19%. Tevens heeft de inspecteur een verzuimboete van 10% opgelegd.

2.4. In geschil is of belanghebbende in de onder 2.2 genoemde gevallen een dienst verricht die kan worden aangeduid als het vervoer van personen per schip als bedoeld in Tabel I, post b-1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) waarop het tarief van 6% van toepassing is. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is tevens in geschil of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op toepassing van een tarief van 6%. Ten slotte is in geschil of de boete moet worden vernietigd in verband met de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt.

2.5. Bij de interpretatie van het begrip vervoer van personen ligt het zwaartepunt op de uitleg van het begrip vervoer. Het aanwezig zijn van een recreatief element is daarbij niet relevant. Het verschil tussen het huren van een jacht en de dienst die belanghebbende verleent op het moment dat er een kapitein mee gaat, is gelegen in de mate waarin de klant vrij en onbelemmerd over het jacht kan beschikken. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat wanneer er een kapitein meegaat, deze het beheer over het jacht heeft en de klant aldus niet vrijelijk over het jacht kan beschikken. De rechtbank is van oordeel dat er om deze reden sprake is van het vervoer van personen per schip als bedoeld in Tabel I, post b-1, van de Wet OB 1968. Dat ook in deze gevallen een overeenkomst wordt gesloten met de titel ‘huurovereenkomst voor pleziervaartuigen’, doet daar niet aan af. In werkelijkheid is er immers geen sprake van de enkele huur van een jacht. Voor de beoordeling van de aard van een prestatie is voorts niet relevant in welke mate deze zich voordoet of welke vergoeding daarvoor in rekening wordt gebracht. Daarnaast acht de rechtbank niet van belang of de kosten van het gebruik rechtstreeks voor rekening van de klant komen of dat deze door middel van een hogere vergoeding aan de klant worden doorbelast. Ten slotte ziet de rechtbank niet in dat de omstandigheid dat de kapitein niet op het jacht blijft slapen met zich meebrengt dat er geen sprake kan zijn van personenvervoer.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en heeft de rechtbank de naheffingsaanslag vernietigd en als gevolg daarvan ook de verzuimboete. De in geschil zijnde vragen met betrekking tot het vertrouwensbeginsel en het pleitbare standpunt behoeven derhalve geen beantwoording meer.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beperkt zich daarbij tot de kosten met betrekking tot de beroepsprocedure, nu niet gebleken is dat belanghebbende in de bezwaarprocedure om een kostenvergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. J.M.J.F. Jansen, griffier ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.